vaststelling causaliteit psychische klachten na ongeval te complex voor deelgeschilprocedure

Rechtbank Arnhem 5-10-2012
Benadeelde (31 jarige restauranthoudster) vraagt voor recht te verklaren dat alle beperkingen, zoals omschreven in het psychiatrisch expertiserapport,  ongevalsgevolg zijn en zij. De rechtbank is van oordeel dat de psychiatrische rapportage niet tot uitgangspunt kan worden genomen, nu dat rapport zich nog in de conceptfase bevindt en beide partijen nog aanvullende vragen hebben voorgelegd aan de psychiater. Die aanvullende vragen raken de kern van hetgeen partijen verdeeld houdt, namelijk de vraag of de psychische klachten veroorzaakt zijn door het ongeval of dat sprake is van klachten die zonder het ongeval ook zouden zijn ontstaan. De rechtbank oordeelt dat de zaak zich niet leent voor een deelgeschil. De investering die dat zou vergen in tijd, geld en moeite staat daarin in de weg.  2. Verzoek  om aanvullend voorschot van € 60.000,- afgewezen. 3. Verzekeraar wordt veroordeeld tot betaling van € 5000,- aan achterstallige BGK. 4. Kosten deelgeschil ad € 4.232,- toegewezen.
Verzoek Rechtbank
 te bepalen dat alle beperkingen zoals omschreven in het rapport van psychiater Korzec als ongevalsgevolg moeten worden toegerekend en dat de daarmee verband houdende schade door Bovemij moet worden vergoed;  Aan haar verzoek tot vaststelling van causaal verband tussen haar psychische beperkingen en het ongeval heeft [verzoekster] de rapportage van dr. Korzec ten grondslag gelegd. De rechtbank is van oordeel dat die rapportage niet tot uitgangspunt kan worden genomen bij een beslissing op dat verzoek, nu dat rapport zich nog in de conceptfase bevindt en beide partijen nog aanvullende vragen hebben voorgelegd aan dr. Korzec waarop, voorzover in deze deelgeschilprocedure bekend, nog geen antwoord is gegeven. Die aanvullende vragen raken de kern van hetgeen partijen verdeeld houdt, namelijk de vraag of de psychische klachten van [verzoekster] veroorzaakt zijn door het ongeval of dat sprake is van klachten die zonder het ongeval ook zouden zijn ontstaan. Er is dus nog onvoldoende deskundige voorlichting beschikbaar om op het verzoek te beslissen. Dat betekent dat het verzoek zonder nadere instructie, die zich in deze complexe zaak tot de gehele causaliteit zou moeten uitstrekken, niet toewijsbaar is. De rechtbank ziet geen aanleiding om in het kader van dit deelgeschil, dat zich in beginsel niet leent voor instructie, die instructie aan zich te trekken. Daarmee zou de procedure dreigen te verworden tot een bodemprocedure in de vorm van een deelgeschil. De investering die dat zou vergen in tijd, geld en moeite staat daarin in de weg. Daarom stuit dit verzoek af op artikel 1019z Rv
 te bepalen dat Bovemij gehouden is tot betaling van een voorschot van € 60.000,00 aan [verzoekster];  Ten aanzien van het verzochte voorschot blijkt uit de parlementaire geschiedenis dat een dergelijk verzoek in een deelgeschil kan worden voorgelegd (Kamerstukken II, 2007-2008, 31 518, nr. 3 Memorie van Toelichting, p. 14 en 16). [verzoekster] heeft in dat kader gewezen op het patroon van bevoorschotting door Bovemij. … Daar komt bij dat voldoende aannemelijk is dat een nader voorschot [verzoekster] beter in staat zal stellen de onderhandelingen voort te zetten en dat dat in zoverre bij zal dragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. Op grond van het voorgaande kan niet gezegd worden dat dit verzoek van [verzoekster] zich niet leent voor een behandeling in een deelgeschil.[verzoekster] heeft ter onderbouwing van haar verzoek gewezen op het patroon van bevoorschotting van Bovemij. Bovemij mag dit patroon niet doorbreken, nu zij anders zal zijn verstoken van elke bron van inkomsten, aldus [verzoekster]….

Aan het feit dat Bovemij tot op heden ruim heeft bevoorschot kon [verzoekster] voorts, behoudens bijzondere omstandigheden die niet zijn gebleken, niet het gerechtvaardigd vertrouwen ontlenen dat Bovemij daarmee doorgaat, ook waar zij van mening is dat er onvoldoende feitelijke basis is voor verdere bevoorschotting. Een andersluidend oordeel zou tot het ongewenste resultaat kunnen leiden dat verzekeraars zich terughoudend opstellen wat betreft bevoorschotting. Dit betekent dat het verzoek van [verzoekster] tot het betalen van een nader voorschot wordt afgewezen.

 te bepalen dat Bovemij gehouden is tot betaling van een bedrag van € 9.576,44 wegens achterstallige buitengerechtelijke kosten; Bovemij heeft als verweer aangevoerd dat een integrale beoordeling van de buitengerechtelijke kosten in verhouding tot de uiteindelijk te vergoeden schade nog niet mogelijk is. Dat moge zo zijn, vast staat wel dat al een aanzienlijk bedrag aan schade is betaald, terwijl de partijen zich nog midden in het schaderegelingstraject bevinden en het dus reëel is dat daarvoor nog buitengerechtelijke kosten worden gemaakt. Onder deze omstandigheden is er voldoende grond voor toewijzing, als voorschot, van (een deel van) de achterstallige buitengerechtelijke kosten, in redelijkheid bepaald op

€ 5.000,00. Aan de algemene betwisting, door Bovemij, van de relevantie van de werkzaamheden gaat de rechtbank voorbij. De declaraties zijn deugdelijk gespecificeerd.

 Bovemij te veroordelen tot betaling van de kosten van deze procedure ex artikel 1019aa Rv.  Aan het verweer van Bovemij zal voorbij worden gegaan nu vastgesteld is dat de verzoeken van [verzoekster] zich leenden voor behandeling in deelgeschil. Dat de verzoeken niet zijn toegewezen, doet daaraan niet af. Nu voor het overige geen verweren zijn gevoerd tegen de verzochte kostenbegroting en deze kostenbegroting de rechtbank ook niet bovenmatig voorkomt zullen de kosten conform het verzoek van [verzoekster] worden begroot op in totaal € 4.232,00. [verzoekster] heeft tevens verzocht Bovemij in de aldus begrote kosten te veroordelen. Dat verzoek is eveneens toewijsbaar, aangezien het Bovemij aansprakelijkheid voor de schade – waarvan deze kosten deel uitmaken – heeft erkend.

Timing van het deelgeschil lijkt wat onhandig. Waarom niet even wachten op definitieve rapport.

Het probleem van de bevoorschotting is een vaker voorkomend probleem. Als een verzekeraar voorschotten verleent terwijl er ‘niets ‘ vast staat en daar op enig moment mee stopt krijgt hij om de oren dat dat niet logisch is er is immers (nog) niets veranderd. De rechtbank stelt terecht vast dat het verbinden van consequenties aan eerdere voorschotten tot gevolg kan hebben dat verzekeraars (nog) terughoudender worden met bevoorschotten.