Rechtbank Gelderland, 11 oktober 2016 | |
(Verzoekster) was op een omheind veldje samen met (verweerder) en mevrouw (naam 1), ieder met zijn of haar hond. Op enig moment, toen de honden niet meer waren aangelijnd en elkaar achterna zaten, is de hond van (verweerder) tegen het linkerbeen van verzoekster aangerend. De volgende dag is een botbreuk in het linkerkniegewricht geconstateerd waaraan (verzoekster) is geopereerd. (Verzoekster) stelt (verweerder) op grond van artikel 6:179 BW als bezitter van de hond aansprakelijk voor de schade die zij ten gevolge van de botsing heeft geleden. De aansprakelijkheidsverzekeraar van (verweerder) heeft de aansprakelijkheid van de hand gewezen. | |
Verzoek | Rechtbank |
Het verzoek strekt ertoe dat de rechtbank, op de voet van artikel 1019w Rv,
(1) voor recht zal verklaren dat (verweerder) en/of de aansprakelijkheidsverzekeraar aansprakelijk zijn c.q. is voor de door (verzoekster) geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade als gevolg van het door de hond van (verweerder) veroorzaakte ongeval, |
(Verweerder) en de aansprakelijkheidsverzekeraar werpen in de eerste plaats op dat (verzoekster) haar recht heeft verwerkt om een beroep te doen op artikel 6:179 BW, omdat zij heeft aanvaard dat het loslaten van [hond 2] door van (verweerder) voor haar eigen risico zou komen.
Ook indien wordt aangenomen dat (verweerder) [hond 2] pas heeft losgelaten nadat hij (verzoekster) op het drukke karakter van [hond 2] had gewezen en de voorwaarde had gesteld dat het loslaten voor eigen risico van (verzoekster) zou komen, slaagt dit verweer niet. Het loslaten was erop gericht dat de drie honden vrijelijk met elkaar konden ravotten, zo volgt uit de schriftelijke verklaringen van zowel (naam 1) als (verweerder) , welke verklaringen verweerders op dat punt niet hebben betwist. Bij risico’s in dat verband moet hoofdzakelijk worden gedacht aan hetgeen de betrokken honden elkaar zouden kunnen aandoen, niet aan gevaren voor toekijkende personen. In deze omstandigheden en zonder verdere toelichting door (verweerder) en de aansprakelijkheidsverzekeraar, heeft (verzoekster) door het aanvaarden van de voorwaarde bij (verweerder) hooguit het gerechtvaardigde vertrouwen kunnen wekken dat zij eventuele schade aan [hond 1] zelf zou dragen, niet dat zij afzag van een eventuele aanspraak op vergoeding van eigen letselschade, een bepaald verstrekkende aanname. Aansprakelijkheid van (verweerder) en vergoedingsplicht van (verweerder) en de aansprakelijkheidsverzekeraar staan hiermee vast. |
(2) althans voor recht zal verklaren dat (verweerder) en/of de aansprakelijkheidsverzekeraar voor een door de rechtbank in goede justitie te bepalen percentage aansprakelijk zijn c.q. is voor de door (verzoekster) geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade als gevolg van het door de hond van (verweerder) veroorzaakte ongeval | Voor het aannemen van eigen schuld is vereist dat de schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan [verzoekster] kan worden toegerekend. De vraag is dan of [verzoekster] zich anders heeft gedragen dan een redelijk mens onder de gegeven omstandigheden zou doen.
De ratio van de – risico – aansprakelijkheid op grond van artikel 6:179 BW is gelegen in het gevaar dat in de eigen energie van het dier schuilt en het onberekenbare element dat daarin is gelegen. De wetgever heeft een beroep op eigen schuld ook mogelijk geacht bij aansprakelijkheid op grond van artikel 6:179 BW. Daarbij is onder meer gedacht aan door het dier aangerichte schade die mede te wijten is aan onvoorzichtigheid of roekeloosheid van de benadeelde. Gesteld noch gebleken is dat (verzoekster) bekend was met het concrete gedrag van (hond 2) . Gesteld is slechts dat (verweerder) in algemene zin aan (verzoekster) heeft aangegeven dat (hond 2) druk was, niet dat deze hond, eenmaal losgelaten, in volle vaart tegen personen kon aanrennen. Bij gebrek aan wetenschap ter zake van dit bijzondere gevaar voor kwetsuren is het aandringen op loslaten van (hond 2) , het loslaten van (hond 1) , en het niet uitwijken niet als abnormaal gedrag te kwalificeren. Het is juist het gevaar van de onberekenbaarheid van de eigen energie van een dier dat zich hier heeft verwezenlijkt en met het oog waarop art. 6:179 BW is ingevoerd. (Vgl. Rb. Amsterdam, 6 juni 2012, ECLI:NL:RBAMS:2012:BW9368.) Het gestelde aandringen op loslaten van (hond 2) , het loslaten van (hond 1) en het niet uitwijken levert dan ook geen eigen schuld op. |
(3) met begroting van en veroordeling van (verweerder) en de aansprakelijkheidsverzekeraar in haar kosten bij de behandeling van dit verzoek. | Vast staat dat (verzoekster) is verzekerd tegen de kosten van rechtsbijstand en dat deze kosten ook daadwerkelijk worden gedragen door haar rechtsbijstandsverzekeraar. Niet valt dan in te zien waarom deze kosten voor (verzoekster) een schadepost vormen. (verzoekster) heeft in dit verband nog aangevoerd dat zij op grond van de polisvoorwaarden gehouden is de kosten op de aansprakelijke partij te verhalen. Gesteld noch gebleken is echter dat (verzoekster) daartoe door haar rechtsbijstandsverzekeraar in staat is gesteld, bijvoorbeeld door middel van cessie of een procesvolmacht. Het verzoek is in zoverre dan ook niet toewijsbaar. |
(Verweerder) heeft de aansprakelijkheid van de hand willen wijzen door de nadruk te leggen op het eigen risico c.q. eigen schuld van verzoekster omdat zij aandrong bij verweerder om zijn hond los te laten. De rechtbank gaat niet mee in dit verhaal omdat de door de hond aangerichte schade niet het gevolg is van onvoorzichtigheid of roekeloosheid van (verzoekster), maar te wijten is aan het onberekenbare gedrag van de hond zelf. De overwegingen van de rechtbank lijken me aanvechtbaar. Ieder hondenbezitter weet dat met elkaar ravottende honden ook wel eens tegen iets/iemand anders aanlopen. Eigen schuld lijkt in beginsel heel logisch.