Arbeidsongeval: zowel de BV (verweerder 1) als de directeur van de BV in privé (verweerder 2) hoofdelijk aansprakelijk i.v.m. schending zorgplicht.

Rechtbank Oost-Brabant, 29 augustus 2017
(Verzoeker) is in dienst van (verweerder 1), een eenmans-BV, in de functie van Personal Assistent. (Verweerder 2) is directeur van (verweerder 1). Het kantoor van (verweerder 1) is hierbij gevestigd in het woonhuis van (verweerder 2). Het takenpakket van (verzoeker) bestond o.a. uit alle voorkomende huishoudelijke werkzaamheden (onder meer schoonmaken van de dakgoten van de woning van (verweerder 2)) en het verzorgen en begeleiden van de kinderen van (verweerder 2). Bij het schoonmaken van de dakgoten van de woning van (verweerder 2) valt (verzoeker) op de grond. Ten gevolge van de val heeft (verzoeker) blijvend letsel opgelopen in de vorm van onder meer een partiële dwarslaesie. Zowel (verweerder 1) de B.V. als (verweerder 2) de privé persoon, tevens DGA, worden door (verzoekster) aansprakelijk gesteld voor de geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade.
Verzoek Rechtbank
(Verzoeker) heeft de kantonrechter, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, verzocht om:
(1) voor recht te verklaren dat (verweerster 1) jegens (verzoeker) aansprakelijk is voor de materiële en immateriële schade die (verzoeker) heeft geleden en nog zal lijden ten gevolge van het hem op (datum ongeval) overkomen ongeval,
Art. 7:658 lid 2 BW bepaalt dat de werkgever tegenover de werknemer aansprakelijk is voor de schade die de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden lijdt. Dat (verzoeker) tijdens de uitoefening van zijn werkzaamheden schade geleden heeft is een feit.(Verweerder 1) is de formele werkgever van (verzoeker). Op de eenmans-BV rusten dan ook de verplichtingen die voortvloeien uit art. 7:658 leden 1 en 2 BW. (Verweerder 1) is aansprakelijk voor de door (verzoeker) in de uitoefening van de werkzaamheden geleden schade, tenzij door haar wordt aangetoond dat zij haar zorgverplichtingen is nagekomen. Dat is evenwel niet het geval.

Vast staat dat aan (verzoeker) geen (adequate) werkinstructies zijn gegeven met betrekking tot het schoonmaken van de dakgoten, dat aan hem geen hulpmiddelen ter beschikking zijn gesteld om het valgevaar tijdens de schoonmaakwerkzaamheden van de (schuine) dakgoten te voorkomen dan wel te beperken (zoals het aanbrengen van leuningen, een werkvloer of een steiger) en dat geen toezicht is gehouden. (Verweerder 1) heeft hiermee niet aangetoond dat zij voldaan heeft aan haar zorgverplichting.

(Verweerder 1) heeft de invulling van de werkzaamheden aan (verzoeker) overgelaten. (Verweerder 1) heeft niet voldaan t aan de verplichting zodanige maatregelen te treffen en aanwijzingen te verstrekken als redelijkerwijs nodig om te voorkomen dat (verzoeker) in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt. Van opzet of bewuste roekeloosheid van (verzoeker) is geen sprake. De rechter wijst het verzoek onder (1) toe.

(2) voor recht te verklaren dat (verweerder 2) in persoon jegens (verzoeker) aansprakelijk is voor de materiële en immateriële schade die (verzoeker) heeft geleden en nog zal lijden ten gevolge van het hem op (datum ongeval) overkomen ongeval, De kantonrechter ziet in de omstandigheden van het onderhavige geval, zoals deze zijn gesteld door (verzoeker) en niet zijn bestreden, aanleiding om ook (verweerder 2) in privé aansprakelijk te houden voor de gevolgen van het aan (verzoeker) overkomen ongeval. Die omstandigheden leiden de kantonrechter tot de conclusie dat er ook tussen (verweerder 2) in privé en (verzoeker) sprake is van een arbeidsovereenkomst.Aan alle criteria daarvoor wordt voldaan. (Verzoeker) verrichtte, zoals beide partijen van aanvang aan voor ogen stond, het overgrote deel van zijn werkzaamheden voor (verweerder 2) in privé. Daarnaast is er sprake van een gezagsverhouding. (Verweerder 2) had zeggenschap over de werkzaamheden van (verzoeker). Dat het loon door (verweerder 1) werd betaald doet in dit verband niet ter zake. Aldus houdt de kantonrechter het er voor dat (verzoeker) de arbeidsovereenkomst met twee werkgevers is aangegaan: met (verweerder 2) in privé en met (verweerder 1).

Ook (verweerder 2) in privé heeft zich in het kader van de arbeidsovereenkomst te houden aan de bepalingen van art. 7:658 leden 1 en 2 BW. Op dezelfde gronden als hiervoor bij de aansprakelijkheid van (verweerder 1) aan de orde zijn gekomen, is (verweerder 2) in privé aansprakelijk: aan de zorgverplichtingen is niet, althans onvoldoende voldaan en van opzet of bewuste roekeloosheid van (verzoeker) is geen sprake. De rechter wijst dan ook het verzoek onder (2) toe.

(3) (verweerster 1) en (verweerder 2) in persoon hoofdelijk te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting de door (verzoeker) ten gevolge van het ongeval van (datum ongeval) geleden en nog te lijden schade te vergoeden, alsmede (verweerster 1) en (verweerder 2) in persoon hoofdelijk te veroordelen om als voorschot op deze schadevergoeding aan (verzoeker) te vergoeden een bedrag van €100.000 althans dat bedrag dat uw rechtbank in goede justitie juist acht, De kantonrechter zal voor recht verklaren dat zowel (verweerder 1) als (verweerder 2) in persoon, gelet op art. 6:102 BW hoofdelijk, jegens (verzoeker) aansprakelijk zijn.De kantonrechter zal tevens het verzoek van (verzoeker) om (verweerster 1) en (verweerder 2) hoofdelijk te veroordelen aan (verzoeker) een voorschot op de door hem geleden en nog te lijden schade te betalen, toewijzen, zij het voor een lager bedrag dan gevorderd. Immers, nu aansprakelijkheid voldoende vaststaat, is in deze deelgeschilprocedure plaats voor vaststelling van een voorschot op de door (verzoeker) geleden en nog te lijden schade.

Echter, voor de bepaling van de hoogte van een voorschot op de vergoeding daarvan is slechts globale informatie voorhanden.

Gelet op al hetgeen over de schade naar voren is gekomen enerzijds en op het feit dat reeds een voorschot van € 25.000,– is betaald anderzijds, acht de kantonrechter het aangewezen een voorschot op de schadevergoeding van € 75.000,– toe te wijzen.

Nu de aansprakelijkheid van beide gerekwestreerden vast staat, ligt voor de hand dat partijen de onderhandelingen over de (hoogte van de verdere) schade zullen oppakken en een vaststellingsovereenkomst in het verschiet ligt. Een hoger voorschot op de schadevergoeding ligt daarom nu niet in de rede.

(4) (verweerster 1) en (verweerder 2) in persoon hoofdelijk te veroordelen in de kosten van dit geding, met het verzoek ter zake van honorarium advocaat deze kosten aan de zijde van (verzoeker) te begroten conform de door (verzoeker) in het geding gebrachte begroting, te vermeerderen met redelijke kosten – te begroten op basis van gewerkte uren x uurtarief advocaat, te vermeerderen met 5% kantoorkosten en met 21% btw – betreffende de voorbereiding en behandeling van de deelgeschilprocedure. Het verzoek van (verzoeker) om (verweerder 1) en (verweerder 2) hoofdelijk te veroordelen in de kosten van dit deelgeschil, conform de door (verzoeker) in het geding gebrachte begroting, zal eveneens worden toegewezen.De kantonrechter oordeelt dat -in dit specifieke geval en ex art. 6:96 lid 2 BW- de kosten redelijk zijn. De kosten zijn in redelijkheid gemaakt, immers teneinde een tussen partijen gerezen geschilpunt te beslechten opdat partijen buitengerechtelijk tot een vergelijk kunnen komen. De kantonrechter acht de hoogte van de kosten eveneens als niet, althans onvoldoende gemotiveerd weersproken, redelijk. Waarom een aantal uren van 20 redelijker zou zijn dan een aantal van 27,10 is door (verweerders) niet toegelicht. Gelet op de aard en de complexiteit van de zaak, alsmede het belang daarvan acht de kantonrechter een tijdsbesteding van 27 uur voorstelbaar.

In deze casus oordeelt de rechtbank dat op grond van de omstandigheden van het geval, (verzoeker) zowel een arbeidsovereenkomst heeft met de eenmans-BV (verweerder 1) als met de directeur van de eenmans-BV in privé (verweerder 2). (Verzoeker) heeft een schriftelijke arbeidsovereenkomst met (verweerder 1), maar (verzoeker) verrichtte het overgrote deel van de werkzaamheden voor (verweerder 2) in privé. Voor beide werkgevers moet vervolgens gekeken worden of ze zorgverplichting van art. 7:658 BW geschonden hebben en voor beide werkgevers oordeelt de rechtbank dat de de zorgplicht is geschonden.