Botsing tegen stilstaande aanhanger vrachtwagen. 50% eigen schuld na billijkheid.

Rechtbank Den Haag 8 november 2013
[verzoekster] is als bestuurster van een personenauto tegen de achterzijde van een stilstaande aanhangwagen aangereden. De rechtbank dient te oordelen over de schuldverdeling tussen partijen. Verzoekster kan worden verweten dat zij geen gordel heeft gedragen, dat zij haar voorruit niet voldoende ijsvrij heeft gemaakt en dat zij haar snelheid, niet althans onvoldoende aan de omstandigheden heeft aangepast.
Verzoek Rechtbank
Te verklaren voor recht dat Aegon volledig, althans voor 75%, althans voor zodanig percentage als de rechtbank juist acht, aansprakelijk is voor de schade van [verzoekster] die het gevolg is van het haar op 13 februari 1999 overkomen ongeval en dat Aegon gehouden is deze schade te vergoeden; Bij weging van de fouten van [M] enerzijds en [verzoekster] anderzijds is de rechtbank met Aegon van oordeel dat de aanrijding voor het merendeel te wijten is aan de fouten van [verzoekster]. Naar het oordeel van de rechtbank moet op grond van de hoofdregel van artikel 6:101 BW de mate waarin de aan [M] en [verzoekster] toe te rekenen omstandigheden hebben bijgedragen aan het ontstaan van de aanrijding worden gesteld op 30% voor [M] en 70% voor [verzoekster].Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat minder gewicht moet worden toegekend aan de aan [verzoekster] zelf toe te rekenen omstandigheden. Rekening houdend met de omstandigheid dat geen sprake is van uitzonderlijk zwaar letsel (geen sprake is van een blijvende toestand van totale verzorging) en voorts met de ernst van de fouten van [verzoekster] zelf (met name het niet dragen van de gordel), bestaat er in dit geval echter geen reden om, zoals door [verzoekster] is verzocht, het vergoedingsniveau vast te stellen op het maximum van 100%. De ernst van het letsel is immers in belangrijke mate veroorzaakt door het niet dragen van de gordel. Naar het oordeel van de rechtbank leidt toepassing van de billijkheidscorrectie ertoe dat Aegon gehouden is voor 50% bij te dragen in de schade van [verzoekster]. De helft van de totale schade dient derhalve op grond van eigen schuld voor rekening van [verzoekster] zelf te blijven.Rechtbank verklaart voor recht dat Aegon voor 50% aansprakelijk is voor de schade van [verzoekster] die het gevolg is van het haar op 13 februari 1999 overkomen ongeval en dat Aegon gehouden is om 50% van die schade (waaronder begrepen de buitengerechtelijke kosten) aan [verzoekster] te voldoen;
De aan de behandeling van het verzoek verbonden kosten te begroten op een bedrag van € 8.480,–, exclusief 21% BTW en het griffierecht van € 274,–, en Aegon te veroordelen tot betaling van deze kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na de ten deze te verkrijgen beschikking. Indien de schadevergoedingsplicht op grond van artikel 6:101 BW evenredig met de mate van eigen schuld van de benadeelde wordt verminderd, dient ook de verplichting om de in artikel 6:96 lid 2 BW bedoelde kosten te vergoeden in beginsel in dezelfde mate te worden verminderd (HR 21 september 2007, LJN: BA7624). Gelet op de omstandigheid dat [verzoekster] – na correctie – 50% eigen schuld kan worden tegengeworpen, is de rechtbank van oordeel dat Aegon slechts gehouden is om 50% van de buiten gerechtelijke kosten te voldoen.De rechtbank acht het door mr. Enneking-Vermeer gehanteerde uurtarief in een zaak als de onderhavige redelijk. Wel is de rechtbank met Aegon van oordeel dat het aantal opgevoerde uren, gezien de omvang en inhoud van het verzoekschrift en de mate van complexiteit van het deelgeschil, bovenmatig is. Hierbij heeft de rechtbank tevens acht geslagen op de omstandigheid dat mr. Enneking-Vermeer deze zaak reeds sinds 2008 behandelt. De rechtbank acht het redelijk om het aantal aan de zaak bestede uren te matigen tot 16 uur in totaal. Gezien het voorgaande zal de rechtbank de kosten begroten op een totaalbedrag van € 5.404,40 (16 uur x € 250,–, vermeerderd met kantooropslag van 6% en BTW van 21% en voorts vermeerderd met het betaalde griffierecht van € 274,–).Hetgeen in rechtsoverweging 4.26. onder verwijzing naar de uitspraak van de Hoge Raad van 21 september 2007 is overwogen geldt ook voor de kosten van de behandeling van het deelgeschil, nu deze kosten op grond van artikel 1019aa lid 2 Rv hebben te gelden als kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW. Aegon zal derhalve worden veroordeeld tot betaling van de helft van de begrote kosten, zijnde een bedrag van € 2.702,20.

In deze zaak zijn er wel degelijk omstandigheden die hebben bijgedragen tot de schade en die toe te rekenen zijn aan verzoekster. Begrijpelijk oordeel van de rechtbank dat verzoekster na de billijkheidscorrecite 50% eigen schuld kan worden tegengeworpen. Door de mate van eigen schuld van verzoekster kan Aegon slechts worden veroordeeld tot betaling van de helft van de buitengerechtelijke kosten alsmede de kosten van het deelgeschil.