Gemiste uitslag in patiëntendossier resulteert in (ongeneeslijke) leverkanker, deelgeschil over begroting smartengeld

In augustus 2010 is [verzoekster] door haar huisarts doorverwezen naar het Sint Jans Gasthuis te Weert (hierna: het ziekenhuis). In het ziekenhuis is nader onderzoek verricht. De uitkomst van het bloedonderzoek was dat er sprake was van een positieve hepatitis C uitslag. Deze uitslag is (ongelezen) aan het patiëntendossier van [verzoekster] toegevoegd. In de periode 2010 t/m 2020 zijn verschillende vervolgafspraken en periodieke controles uitgevoerd. In 2020 is [verzoekster] door haar huisarts wederom naar het ziekenhuis verwezen. Naar aanleiding van de uitslag van een CT-scan en MRI-scan is bij [verzoekster] in februari 2021 de diagnose “levercirrose” en “(ongeneeslijke) leverkanker” gesteld.
Bij bestudering van het medisch dossier van [verzoekster] door de nieuwe internist is er in het elektronisch patiëntendossier van [verzoekster] een positieve uitslag voor hepatitis C van 17 september 2010 ontdekt. Hoogstwaarschijnlijk is deze onbehandelde hepatitis C de oorzaak van de levercirrose en leverkanker. Deze uitslag is eerder niet door de behandelaar(s) gesignaleerd.

Op 5 maart 2021 heeft [verzoekster] het ziekenhuis aansprakelijk gesteld voor de gevolgen van de gemiste positieve uitslag voor hepatitis C. MediRisk heeft middels haar schrijven van 11 mei 2021 aansprakelijkheid erkend “voor het missen van de juiste diagnose in 2010, waardoor niet de juiste behandeling is ingezet”. MediRisk is vervolgens overgegaan tot betaling van een voorschot op de schade.

De rechtbank gaat uit van één geschonden norm namelijk: het missen van een positieve hepatitis C-uitslag in 2010. Er is geen sprake van opzet bij het schenden van de norm. … Het geschokte rechtsgevoel zal dan ook niet als afzonderlijke factor worden meegewogen bij de beoordeling.

 

Het letsel van [verzoekster] past bij het in de Smartengeldgids als zwaarste categorie genoemde “Uitzonderlijk zwaar letsel”. De rechtbank gaat niet mee in de stelling van [verzoekster] dat zij inmiddels langer leeft dan bij de diagnose voorzien en dat een langere duur van het lijden zonder meer méér lijden inhoudt. In deze periode hebben zich immers ook mooie gebeurtenissen voorgedaan. Hiernaast gaat de rechtbank niet mee in de stelling dat het leed mede bestaat uit het feit dat de partner van [verzoekster] elf jaar lang risico heeft gelopen op besmetting.

“De zaak van de uroloog” (ECLI:NL:GHDHA:2019:2753) is naar het oordeel van de rechtbank het best vergelijkbaar met het onderhavige geval. Ten opzichte van de zaak van de uroloog heeft [verzoekster] nog verzwarende factoren aangevoerd. De rechtbank gaat hier niet in mee.

Op grond van voorgaande overwegingen is de rechtbank van oordeel dat een smartengeldvergoeding van € 125.000,00 billijk is, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 september 2010 en veroordeelt MediRisk tot betaling hiervan onder aftrek van het gedeelte dat MediRisk reeds heeft voldaan.

Volgens de rechtbank heeft MediRisk de door [verzoekster] gestelde buitengerechtelijke kosten onvoldoende gemotiveerd betwist en gelet op de toelichting van de zijde van [verzoekster] ter zitting, is de rechtbank van oordeel dat zij voldoen aan de dubbele redelijkheidstoets. De rechtbank zal de gevorderde kantoorkosten van 6% echter afwijzen, nu [verzoekster] ter zitting niet duidelijk kon aangeven waaruit die kosten bestaan.
De rechtbank zal daarom een bedrag van € 15.704,65 aan buitengerechtelijke kosten toewijzen.

MediRisk heeft vanwege de aard van deze kwestie geen verweer gevoerd tegen de door [verzoekster] gevorderde kosten. Nu de aansprakelijkheid door MediRisk is erkend zullen de kosten zoals verzocht worden begroot op € 4.950,84 en zal MediRisk in de kosten van dit deelgeschil worden veroordeeld.

Kosten

kantoorkosten afgewezen

Resultaat

toegewezen