Rood-licht-kwestie Nadere bewijslevering noodzakelijk; geschil leent zich niet voor deelgeschilprocedure

Verzoeker (fietser) en verweerder (auto) komen met elkaar in aanrijding op een kruising. Vast staat dat partijen niet gelijktijdig groen licht hebben gehad. Onduidelijk is welke partij door rood licht is gereden. De feiten in deze zaak staan onvoldoende vast. De rechtbank is van oordeel dat nadere bewijslevering noodzakelijk is, waardoor dit geschil zich niet leent voor een deelgeschilprocedure.

De verzoeker stelt primair dat verzekeraar aansprakelijk is omdat verweerder door rood licht is gereden.

Het aanrijdingsformulier biedt onvoldoende grond om aan te nemen dat verweerder door rood licht is gereden. Het proces-verbaal en de door 3 verschillende getuigen afgelegde verklaringen geven hierover ook geen helderheid. Niet als vaststaand kan worden aangenomen dat de aanrijding is ontstaan doordat verweerder door rood licht is gereden. Daarvoor zal nadere bewijslevering moeten plaatsvinden, waardoor dit geschil zich (in zoverre) niet leent voor afdoening is deze deelgeschilprocedure.

Verzoeker stelt subsidiair dat verweerder, als niet komt vast te staan wie er door rood is gereden, onmiddellijk voorafgaand aan de aanrijding gevaarzettend en dus in strijd met artikel 5 WVW heeft gehandeld.

Ook hierover komt de rechtbank tot het oordeel dat niet vaststaat dat verweerder door rood licht is gereden. Evenmin staat vast dat verweerder door groen licht is gereden. De feiten in de zaak staan daarmee onvoldoende vast. Nadere bewijslevering zal moeten plaatsvinden. Dit geschil leent zich daarom niet voor afdoening in deze deelgeschilprocedure.

Het verzoek van verzoeker, om voor recht te verklaren dat verzekeraar aansprakelijk is, moet daarom worden afgewezen.

Van een situatie waarin op voorhand voor verzoeker volstrekt duidelijk moet zijn geweest dat nadere bewijslevering zou moeten gaan plaatsvinden, was geen sprake.

De rechtbank is van oordeel dat het een tamelijk eenvoudige zaak betreft, maar vindt een tijdsbesteding van 7 uur tegen een uurtarief van € 280,- (exclusief btw) redelijk. De rechtbank begroot de kosten van dit deelgeschil daarom in redelijkheid op een bedrag van € 2.787,24 (inclusief € 314,- aan griffierecht).

Kosten

afgewezen

Resultaat

afgewezen