Deelgeschilprocedurekosten nodeloos gemaakt: niet begroot

rechtbank Alkmaar 29 maart 2012, LJN: BW0460
Verzoeker is betrokken geweest bij aanrijding. Aansprakelijkheid erkend door verweerster als WAM-verzekeraar. Het verzoek betreft in essentie de vraag of de klachten en beperkingen en de daarmee samenhangende schade het gevolg zijn van het ongeval.
De rechtbank oordeelt dat op basis van de voorhanden medische informatie geen beslissing kan worden genomen op deze vraag. Evenals de medisch adviseurs van partijen is de rechtbank van oordeel dat eerst deskundigenonderzoek noodzakelijk is, wellicht door meerdere deskundigen. Dit valt buiten de reikwijdte van een deelgeschilprocedure. Het verzoek om voorschot wordt afgewezen. Het verzoek om vergoeding van de openstaande bgk wordt toegewezen. Omdat de deelgeschilprocedure kosten nodeloos zijn gemaakt, worden deze kosten niet begroot.

Er zit wel iets merkwaardigs in deze uitspraak. Het is eigenlijk voor iedereen duidelijk dat er nog een hoop gedaan moet worden voordat causaliteit helder is. Dus geen beslissing mogelijk die leidt tot vaststellingsovereenkomst, dus ook geen toewijzing in deelgeschil…

Dat geldt allemaal ook voor de buitengerechtelijke kosten die in de zaak worden gevorderd. Er is natuurlijk geen sprake van dat de vaststellingsovereenkomst nu een stapje dichterbij komt door het toewijzen van een stukje kosten rechtsbijstand. Verzoeker (of diens advocaat?) heeft het deelgeschil dan toch gebruikt als een soort kort geding.

Uit de deelgeschil-jurisprudentie blijkt dat de afwijzing van een verzoek dikwijls niet in de weg staat aan kostenbegroting. In deze zaak is het merkwaardigerwijs zo dat een deel van het verzoek wordt toegwezen, een deel wordt afgewezen, maar desalniettemin geen kosten worden begroot (of toegewezen).

Vanuit het adagium “bezint eer gij begint” en vooral om te voorkomen dat steeds meer zaken louter voor de BGK in deelgeschil terecht komen is die beslissing te waarderen, maar een volledige afwijzing van het verzoek zou wellicht logischer zijn geweest.

4. De beoordeling

4.1 De rechtbank stelt voorop dat de vermeerdering c.q. wijziging van het verzoek is voorzien van een nadere toelichting op hetgeen [VERZOEKER] in zijn verzoekschrift heeft vermeld alsmede op hetgeen hij ter zitting van 17 november 2010 heeft betoogd. De rechtbank stelt voorop dat na de – uitgebreide – mondelinge behandeling van het verzoek de zaak naar rol is verwezen voor uitlating procedure om partijen de gelegenheid te bieden om nader overleg te voeren over het geschil, meer in bijzonder om te kijken of partijen onderling tot een bepaalde mate van overeenstemming konden geraken. Het was geenszins de bedoeling om partijen nog de gelegenheid te bieden hun stellingen nader te onderbouwen dan wel [VERZOEKER] de gelegenheid te bieden zijn verzoek aan te vullen. Door in strijd met de bedoelingen van de aanhouding en daarmee in een erg laat stadium van de procedure zijn verzoek aan te vullen, is de rechtbank van oordeel dat deze proceshandeling in strijd is met de (goede) procesorde. [VERWEERSTER] heeft tegen de handelwijze van [VERZOEKER] dan ook terecht bezwaar gemaakt. De nadere toelichting alsmede de aanvulling van het verzoek zullen buiten beschouwing worden gelaten.

4.2 In de eerste plaats dient te worden beoordeeld of het verzoek, zoals dat is ingesteld, zich leent voor een behandeling in een deelgeschilprocedure als bedoeld in de artikelen 1019w-1019cc Rv. De deelgeschilprocedure biedt partijen bij een geschil over letsel- en overlijdensschade de mogelijkheid om in de buitengerechtelijke onderhandelingsfase de rechter in te schakelen, waardoor partijen een extra instrument in handen krijgen ter doorbreking van een impasse in de onderhandelingen. De rechterlijke uitspraak moet partijen in staat stellen om de buitengerechtelijke onderhandelingen weer op te pakken en mogelijk definitief af te ronden.

4.3 Gelet op de aan het verzoek ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden betreft het verzoek in essentie de vraag of de klachten en beperkingen, en de daarmee samenhangende schade, het gevolg zijn van het ongeval. [VERZOEKER] stelt zich enerzijds op het standpunt dat het causale verband uit de processtukken blijkt, anderzijds zegt hij dat het deelgeschil er op ziet dat vast komt te staan dat de nek- en rugklachten na het ongeval zijn ontstaan en in juridische zin aan het ongeval moeten worden toegerekend. Een dergelijk verzoek valt in beginsel wel binnen de omschrijving van artikel 1019w Rv.

4.4 [VERWEERSTER] heeft zich primair op het standpunt gesteld dat dit geschil zich niet leent voor een deelgeschilprocedure. Zakelijk weergegeven heeft [VERWEERSTER] aangevoerd dat niet alleen de causaliteitsvraag in geschil is maar ook het bestaan van de gestelde klachten, de mate van arbeidsongeschiktheid als gevolg van de klachten en de omvang van de schade. Dit geheel aan te beantwoorden vragen vereist een integrale behandeling vergelijkbaar in een bodemprocedure hetgeen, gelet op de inhoud en de tijdsduur, niet past in een deelgeschil. Bovendien is mogelijk nadere bewijsvoering vereist, zoals een deskundigenbericht. Het verzoek dient dan ook te worden afgewezen op grond van artikel 1019z Rv, aldus steeds [VERWEERSTER].

4.5 Naar het oordeel van de rechtbank heeft [VERWEERSTER] gemotiveerd bestreden dat, zoals [VERZOEKER] stelt, het causale verband ondubbelzinnig en zonder meer uit het dossier blijkt. Hooguit heeft zij erkend dat er door het ongeval kortdurende klachten zijn opgetreden. Zij heeft er ook op gewezen dat [VERZOEKER] zich eind december 2010 volledig hersteld heeft gemeld met het oog op zijn nieuwe baan. Verder heeft [VERWEERSTER] gewezen op een vóór het ongeval door een neuroloog in 2009 uitgevoerd onderzoek naar nek- en schouderklachten bij [VERZOEKER]. Voorts heeft [VERWEERSTER] aangevoerd dat blijkens het patiëntendossier [VERZOEKER] al voor het ongeval last had van rugklachten en al 20 jaar bekend is met nek- en schouderklachten wegens een in 1989 overgekomen brommerongeval en dat [VERZOEKER] geen informatie over de mogelijk beschadigde rugzenuw bij de sympathectomie (okselzweetaandoening) heeft verstrekt, zodat het verband daartussen en de bestaande klachten en beperkingen ook niet kan worden onderzocht.

4.6 Op basis van de voorhanden medische informatie kan de rechtbank geen beslissing nemen op de vraag of sprake is van causaal verband tussen de gestelde klachten en beperkingen en de daarmee gepaard gaande schade enerzijds en het ongeval anderszijds. Anders dan [VERZOEKER] stelt blijkt de causaliteit niet ondubbelzinnig uit de voorhanden (medische)informatie. De gestelde causaliteit volgt ook niet uit de rapportages van zijn eigen medisch adviseur. Uit diens rapportages van 11 augustus 2010 en 4 mei 2011 blijkt dat hij van oordeel is dat de nekklachten niet ongevalsgerelateerd zijn, hoewel een toename niet kan worden uitgesloten, dan wel dat er sprake is van toename / recidive van nek- en lage rugklachten. Uit deze rapportages blijkt ook dat de medisch adviseurs van partijen hebben gesproken over het gezamenlijk aanvragen van een orthopedische expertise. Tevens is in aanmerking genomen dat de reïntegratie na het ongeval is onderbroken door een verandering van werkgever en dat [VERZOEKER] vervolgens binnen zijn proeftijd van één maand is ontslagen en sindsdien geen inkomen uit arbeid meer heeft.

4.7 Gelijk de medisch adviseurs van partijen is de rechtbank van oordeel dat eerst deskundigenonderzoek noodzakelijk is in het kader van het vaststellen van de relatie tussen de klachten en beperkingen en het ongeval, maar ook tussen de ongevalsgerelateerde klachten en beperkingen en de schade. Nu behalve de fysieke klachten ook sprake is van psychische problematiek, zal mogelijk onderzoek door meer dan één deskundige nodig zijn, nog los van een daarop volgend arbeidsdeskundig onderzoek. Er zijn dan ook meerdere aspecten die onderzoek behoeven. Dat er geen medische eindtoestand zou zijn, zoals door [VERZOEKER] gesteld, doet daaraan niet af.

4.8 Gezien het bovenstaande valt de beoordeling van de met de vaststelling van de causaliteit gepaard gaande vragen, mede gelet op de mogelijk noodzakelijke medische onderzoeken en de eventuele bewijsvoering, buiten de reikwijdte en opzet van een deelgeschilprocedure. Feitelijk krijgt het deelgeschil dan het karakter van een bodemprocedure. Met het beogen van het bevorderen van een vaststellingsovereenkomst tussen partijen heeft het dan weinig meer te maken.

4.9 Het verzoek tot het betalen van het gevraagde voorschot dient dan ook te worden afgewezen. Dat betekent dat de overige verweren van [VERWEERSTER] geen bespreking behoeven. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat ook de nadere toelichting van [VERZOEKER] in zijn aanvullend verzoek niet tot een andere beslissing op het verzoek zou hebben geleid.

4.10 Op het verzoek tot het betalen van de openstaande buitengerechtelijke kosten overweegt de rechtbank als volgt. [VERWEERSTER] heeft aangevoerd dat het openstaande bedrag de dubbele redelijkheidstoets niet kan doorstaan. Ook kan het bedrag niet worden toegewezen omdat de aard en omvang van het letstel en de schade onvoldoende vaststaan.

4.11 Anders dan [VERWEERSTER] is de rechtbank van oordeel dat niet gezegd kan worden dat de door de advocaat van [VERZOEKER] in rekening gebrachte bedragen nodeloos en dus niet in redelijkheid zijn gemaakt. Partijen verschillen van mening over (de (toerekening van) de gevolgen van het ongeval en in dat kader zijn de kosten door [VERZOEKER] gemaakt. In dat licht bezien heeft [VERWEERSTER] onvoldoende gesteld om de conclusie te kunnen trekken dat de thans verzochte bedragen onredelijk hoog zijn. Het verweer van [VERWEERSTER] wordt dan ook verworpen en dit deel van het verzoek zal als verder onweersproken worden toegewezen.

4.12 Het verzoek tot begroting van de kosten van de onderhavige deelgeschilprocedure wijst de rechtbank daarentegen af. De rechtbank is van oordeel dat die kosten nodeloos zijn gemaakt omdat op onjuiste gronden deze procedure is gestart. Ter zitting heeft de advocaat van [VERZOEKER] verklaard dat hij niet voor een kortgedingprocedure heeft gekozen – hetgeen, gezien het verzoek (en zijn brief van 8 april 2011 waarin hij een kortgeding procedure aankondigt, productie 14 bij het verzoekschrift), voor de hand had gelegen – omdat de deelgeschilprocedure een ruimere financiële vergoeding van de proceskosten kent en zijn cliënt in financiële nood zit. Aldus is de rechtbank van oordeel dat het niet redelijk is dat de kosten voor dit deelgeschil worden vergoed. De kosten zullen dan ook niet op de voet van artikel 1019aa Rv begroot worden.

5. De beslissing
De rechtbank

– bepaalt dat [VERWEERSTER] aan [VERZOEKER] betaalt een bedrag van [EURO] 8.405,47 ter zake van de openstaande buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over het bedrag van [EURO] 1.710,15 vanaf 10 februari 2011 tot de datum van betaling.

– wijst het anders of meer verzochte af.

Deze beschikking is gegeven door mr. J. Blokland in het openbaar uitgesproken op 29 maart 2012.