Echtgenote jegens echtgenoot aansprakelijk op basis van koetsiersverzekering

Rechtbank Den Haag 22-11-2016
Echtgenoot -verzoeker- stelt echtgenote -verweerster (1)- op grond van art. 6:179 BW aansprakelijk voor de gevolgen van het ongeval aangezien het ongeval is veroorzaakt door de eigen energie van het paard. Omdat het paard wat onrustig werd is verzoeker, op verzoek van verweerster (1), links naast het paard gaan lopen (met zijn rug naar de koets toe). Het paard heeft verzoeker vervolgens tegen een stilstaande auto aangeduwd, waarna de koets over zijn benen is gereden. Het rechterbeen van verzoeker  uiteindelijk geamputeerd. Verzoeker en verweerster (1) zijn in gemeenschap van goederen gehuwd. Tot de huwelijksgemeenschap behoort het betreffende paard. Verweerster (1) heeft, alleen ten behoeve van verweerster (1), een koetsiersverzekering afgesloten bij verweerder (2).
Verzoek Rechtbank
Te verklaren voor recht dat verweerster (1) jegens verzoeker aansprakelijk is voor de door verzoeker als gevolg van het ongeval  geleden schade en dat – met een beroep op art. 7:954 lid 1 BW – verweerder (2) gehouden is deze schade aan verzoeker te vergoeden. (…) Verweerder (2) heeft zich op het standpunt gesteld dat in dit geval verweerster (1) jegens verzoeker niet aansprakelijk is voor zijn schade, nu art. 6:179 BW zich niet uitstrekt tot personen die de hoedanigheid van medebezitter hebben (ECLI:NL:HR:2016:162). Het echtpaar in die casus had een algemene aansprakelijkheidsverzekering die het echtpaar ten behoeve van hen beiden had afgesloten en waarbij de aansprakelijkheid van de verzekerde in de hoedanigheid van particulier was gedekt (…)

Echter, in deze casus spreekt verzoeker zijn echtgenote niet aan in haar hoedanigheid van (mede)bezitter, maar in haar hoedanigheid van koetsier, welke hoedanigheid is verzekerd via de koetsiersverzekering van verweerster (1) bij verweerder (2). Deze bijzondere aansprakelijkheidsverzekering geldt, in tegenstelling tot een algemene aansprakelijkheidsverzekering, niet ten behoeve van beide echtgenoten, maar alleen ten behoeve van verweerster (1). Alleen verweerster (1) is immers, als houdster van een koetsiersbewijs, verzekerde onder de polis (…)

De verzekering ‘hangt’ dus niet aan het bezit van het dier, maar aan de hoedanigheid van koetsier. Dit maakt dat het beroep van verweerder (2) op de uitspraak van de Hoge Raad van 29 januari 2016 niet opgaat en dat verzoeker, als derde, zijn echtgenote wel degelijk kan aanspreken voor de door hem als gevolg van het ongeval geleden schade (…)

Verweerster (1) is dus jegens verzoeker aansprakelijk voor de door verzoeker geleden schade en verweerder (2) is gehouden deze schade rechtstreeks aan hem te vergoeden.

 Verweerder (2) te veroordelen tot betaling van de kosten van rechtsbijstand. De rechtbank neemt, nu op dit punt geen verweer is gevoerd, tot uitgangspunt dat het op zichzelf redelijk is dat aan de zijde van verzoeker kosten in verband met het onderhavige deelgeschil zijn gemaakt. De rechtbank zal derhalve overgaan tot begroting van de kosten (…) Verweerder (2) heeft alleen bezwaar gemaakt tegen het aantal in rekening gebrachte uren van 40,3 uur in totaal (…)

De rechtbank stelt voorop dat voor de begroting van de kosten in het kader van artikel 1019aa Rv in beginsel uitsluitend de kosten in aanmerking komen die direct verband houden met de gevoerde deelgeschilprocedure. De specificaties van de belangenbehartiger van verzoeker zien op de vanaf eind 2013 verrichte werkzaamheden, terwijl het onderhavige verzoekschrift pas op 20 juli 2016 is ingediend. De rechtbank houdt daarom alleen rekening met de werkzaamheden vanaf (althans verbonden aan) het opmaken van het verzoekschrift (met enkele voorwerkzaamheden) tot en met de behandeling ter zitting (…)

Voor het opstellen van het verzoekschrift is in totaal bijna 14 uur in rekening gebracht. Daarnaast is, in de ter zitting overgelegde urenspecificatie, uitgegaan van 6 uur aan jurisprudentieonderzoek. De rechtbank acht deze tijdsbesteding voor een ervaren en op dit gebied gespecialiseerde advocaat fors, mede gelet op de beperkte en overzichtelijke omvang van het geschil. De rechtbank acht het redelijk om het aantal aan de zaak bestede uren te matigen tot 20 uur in totaal.

Wat opvalt is dat de Rechtbank een andere afweging maakt dan de Hoge Raad in zijn uitspraak van 29 januari 2016, die weer verder gaat op het bepaalde in de ‘hangmat-jurisprudentie’ (HR 8 oktober 2010, NJ 2011/465). In zijn uitspraak van 29 januari 2016, waarin de echtgenoten ook in gemeenschap van goederen zijn gehuwd, komt de Hoge Raad tot het oordeel dat er geen ruimte is om onderlinge aanspraken van medebezitters toe te staan ter zake van schade veroorzaakt door het eigen onberekenbare gedrag van een dier. In die casus had het echtpaar de aansprakelijkheidsverzekering ten behoeve van hen beiden afgesloten. Nu verweerster (1) niet ten behoeve van beide echtgenoten maar alleen ten behoeve van verweerster (1) de koetsiersverzekering had afgesloten bij verweerder (2), en dus alleen verzekerde onder de polis was, oordeelt de rechter dat verzoeker, als derde, zijn echtgenote wel degelijk kan aanspreken indien de echtgenote wordt aangesproken op basis van de koetsiersverzekering. Deze redenering lijkt bepaald aanvechtbaar.