Geen aansprakelijkheid eigenaar voor val op glad voetpad

rechtbank Den Haag 2 mei 2013, rechtspraak.nl
Verzoeker stelt dat hij is gevallen op glad voetpad en dat eigenaar aansprakelijk is o.g.v. art. 6:162 BW. Rechtbank ziet geen aansprakelijkheid. Bij begroting kosten gematigd. 
Verzoek Rechtbank
Voor recht te verklaren dat [verweerder] aansprakelijk is voor het ongeval van [verzoeker] en de daaruit voor [verzoeker] voortvloeiende schade dient te vergoeden. De rechtbank stelt voorop dat volgens vaste jurisprudentie gevaarzetting eerst onrechtmatig is indien daardoor een ander wordt blootgesteld aan een groter risico dan onder de gegeven omstandigheden verantwoord is en waarop een normaal mens bedacht moet zijn.
Het is een feit van algemene bekendheid is dat een voetpad glad kan zijn wanneer er sneeuw en/of ijs op ligt en dat er daardoor een verhoogd risico bestaat op uitglijden en vallen. Ieder normaal mens dat – wanneer er buiten sneeuw en/of ijs ligt – naar buiten gaat dient hierop bedacht te zijn en van hem of haar mag worden verwacht dat hij of zij voldoende maatregelen neemt om uitglijden en vallen zoveel mogelijk te voorkomen. Wanneer iemand desondanks ten val komt ten gevolge van door sneeuw of ijs veroorzaakte gladheid, draagt die persoon in beginsel zijn of haar eigen schade. Dit is slechts anders wanneer onder de gegeven omstandigheden een derde maatregelen had moeten nemen om de val te voorkomen, bijvoorbeeld door met strooizout te strooien. Dit zal zich over het algemeen niet snel het geval zijn. Daarbij is nog van belang dat door middel van strooien het risico op uitglijden en vallen kan worden verminderd, maar dat ook als er gestrooid is een normaal mens er nog steeds terdege rekening mee moet houden dat hij desondanks kan uitglijden of vallen.
Aan het ongeval is een periode van winterweer voorafgegaan. Ook op de dag van het ongeval was sprake van gladheid en lichte sneeuw. [verzoeker] heeft ook erkend dat hij bij aankomst op het parkeerterrein heeft gemerkt dat het parkeerterrein glad was en dat op het voetgangerspad sneeuw lag, zodat hij bedacht had moeten zijn en rekening had moeten houden met het risico op gladheid op het parkeerterrein. Dat hem niet direct duidelijk was dat de sneeuw op het voetpad tot een ijsplaat was geworden, maakt dat niet anders en komt voor zijn rekening en risico.
[verzoeker] heeft aangevoerd dat [verweerder] als eigenaresse van het voetpad zorg dient te dragen voor gladheidsbestrijding en dat zij onder de gegeven omstandigheden op het voetpad strooizout had moeten strooien. [verzoeker] heeft echter onvoldoende onderbouwd waarom op [verweerder] een dergelijke verplichting rustte ten aanzien van [verzoeker]. In dit verband is nog van belang dat [verweerder] onbestreden heeft gesteld dat de voorheen in de plaatselijke APV opgenomen verplichting om de stoep sneeuw- en ijsvrij te maken inmiddels uit de plaatselijke APV is verwijderd.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [verweerder] niet onrechtmatig heeft gehandeld jegens [verzoeker] en niet aansprakelijk is voor de door [verzoeker] geleden schade. De rechtbank zal de verzochte verklaring voor recht derhalve afwijzen.
[verweerder] te veroordelen tot vergoeding van de buitengerechtelijke kosten ad € 4.218,57. Dit zal worden afgewezen, omdat de aansprakelijkheid van [verweerder] voor de door [verzoeker] gestelde letselschade niet vast staat. Artikel 6:96 BW biedt dan ook geen grondslag voor vergoeding van de door [verzoeker] gemaakte buitengerechtelijke kosten.
De kosten van deze procedure te begroten op € 4.707,20 en te bepalen dat [verweerder] deze kosten aan [verzoeker] dient te vergoeden binnen 14 dagen na datum eindbeschikking, voor een bedrag (minstens) gelijk aan de kostenspecificatie van [verzoeker], althans een ander door de rechtbank in goede justitie te betalen bedrag. Mr. Bosma voert aan € 4.707,20 aan kosten te hebben gemaakt. Daarbij is zij uitgegaan van 19 uur à € 195,– per uur, 5% kantoorkosten en 21% BTW. De rechtbank is van oordeel dat de omvang van de gedeclareerde uren gelet op de aard en omvang van de zaak bovenmatig is en zal het aantal uren matigen tot 10 uur. Dit betekent dat de kosten worden begroot op € 2.744,48 (10 x € 195, vermeerderd met kantoorkosten, BTW en het door [verweerder] betaalde griffierecht van € 267). Voor de goede orde zij daarbij opgemerkt dat dit bedrag eerst verschuldigd is indien de aansprakelijkheid van [verweerder] alsnog in rechte komt vast te staan.

De rechtbank zet duidelijk uiteen waarom geen sprake is van onrechtmatige daad. Die uiteenzetting lag voor de hand.