Geen causaal verband tussen ongeval en (gestelde) schade. Verzochte bevoorschotting afgewezen

Rechtbank Rotterdam, 18 oktober 2018
(Verzoeker) stuurt (verweerder) een voorlopige schadestaat en verzoekt (verweerder) om een aanvullend voorschot van € 5.000,–. (Verweerder) wijst het verzoek af. (Verweerder) herhaalt een reeds eerder gedaan regelingsvoorstel van € 1.000,–. (Verzoeker) wijst dit af en start een deelgeschilprocedure.

De kantonrechter wijst het verzoek af: het causale verband tussen het verkeersongeval en de schade staat niet vast. Niet is aangetoond dat de schade het reeds betaalde voorschot significant overstijgt.

Verzoek Rechtbank
(Verzoeker) verzoekt de rechtbank voor recht te verklaren om:

(1) (verweerder) te veroordelen om binnen twee weken na de datum van de beschikking een bedrag aan (verzoeker) te betalen van € 5.000,-;

In het kader van een deelgeschilprocedure kan een verzoek tot het bepalen van een voorschot worden gedaan. De aard van de deelgeschilprocedure brengt evenwel met zich mee dat de deelgeschilrechter zoveel mogelijk uitdrukkelijk en zonder voorbehoud oordeelt. Dit betekent dat op basis van de thans in het geding gebrachte stukken vastgesteld moet kunnen worden dat verzoeker een aanspraak heeft op schadevergoeding ter zake van verschenen schade die het reeds door (verweerder) betaalde voorschot (significant) overstijgt.

Op basis van de overgelegde medische adviezen is voldoende komen vast te staan dat ten gevolge van het verkeersongeval spierpijn in de nek van (verzoeker) is ontstaan. Een causaal verband tussen het verkeersongeval en de overige door (verzoeker) gestelde klachten is noch aangetoond, noch aannemelijk gemaakt.

Dat geldt tevens voor het (gestelde) tandletsel dat ten gevolge van het ongeval is ontstaan.

Het staat vast dat (verzoeker) kampt(e) met psychische klachten. Echter, niet is aangetoond dat deze een gevolg zijn van het verkeersongeval.

Verder is er geen medisch causaal verband voor wat betreft de bij (verzoeker) geconstateerde nekhernia. Ook zijn er geen aanwijzingen voor objectiveerbaar traumatisch letsel; niet is aangetoond dat deze zijn te herleiden naar het verkeersongeval. In de medische adviezen komt men tot de conclusie dat er geen blijvende beperkingen zijn geconstateerd.

Aldus is niet aannemelijk geworden dat de schade ten gevolge van het verkeersongeval hoger is dan het door (verweerder) reeds betaalde voorschotbedrag van € 500,–. Voorgaande leidt ertoe dat het verzochte onder (1) wordt afgewezen.

(2) (verweerder) te veroordelen om over te gaan tot betaling van de tot op heden gedeclareerde en onbetaald gebleven buitengerechtelijke kosten ter hoogte van € 3.244,93; Vooropgesteld wordt dat een uurtarief van € 235,- exclusief 6% kantoorkosten en 21% BTW voor een advocaat gespecialiseerd op het gebied van letselschade op zichzelf genomen niet als buitensporig wordt beschouwd . Wel mag bij hantering van een dergelijk tarief (kritisch) gekeken worden naar de verrichte werkzaamheden en de daarvoor geschreven tijdsbesteding.

Allereerst is de door (verzoeker) (ten aanzien van een overgroot deel van de werkzaamheden) gehanteerde tijdseenheid van (minimaal) 10 minuten niet redelijk, nu daarmee onvoldoende inzichtelijk wordt wat de daadwerkelijk bestede tijd is. Een gehanteerde tijdseenheid van 6 minuten, zoals in de juridische dienstverlening te doen gebruikelijk is, wordt meer redelijk geacht.

De opgevoerde tijdsbesteding is daarnaast bovenmatig, rekening houdend met het in rekening gebrachte specialistentarief alsmede de omstandigheid dat geen sprake is van een complexe zaak.

Verder is onvoldoende onderbouwd, toegelicht en inzichtelijk gemaakt waarom de opgevoerde tijdsbesteding voor telefonische en schriftelijke contactmomenten noodzakelijk is geweest. Uit de declaraties blijkt dat er, naast diverse besprekingen, 18 telefonische en schriftelijke contactmomenten hebben plaatsgevonden met (verzoeker), soms op dezelfde dag of enkele dagen kort achter elkaar.

(Verweerder) betwist daarnaast dat er 17 contactmomenten met een voor haar onbekend gebleven derden zouden hebben plaatsgevonden waarvoor in totaal 146 minuten zijn geschreven. Onduidelijk is gebleven wat de identiteit van deze “derden” is en ter zake waarvan contact heeft plaatsgevonden.

Rekening houdend met het hiervoor gaande is in totaal toewijsbaar 50% van de gevorderde buitengerechtelijke kosten, hetgeen neerkomt op € 1.622,46. (Verweerder) zal worden veroordeeld tot betaling daarvan.

(3) begroting van en veroordeling van (verweerde) in de kosten van deze deelgeschilprocedure te weten € 4.219,75 en € 79,- aan griffierechten. De kantonrechter begroot de kosten op € 2.411,28 (8 uren x € 235,- x 6% kantoorkosten x 21% BTW), te vermeerderen met het griffierecht van € 79,-.

(Verweerder) zal tot betaling daarvan worden veroordeeld.

De kantonrechter begint – onder (5) de beoordeling – met afwijzing van het verzoek dat de verzochte beslissing onvoldoende bij kan dragen aan de totstandkoming van de vaststellingsovereenkomst. De buitenrechtelijke onderhandelingen zijn gestaakt, als gevolg van de discussie over het onder (1) en (2) verzochte.

De kantonrechter verwacht niet dat partijen de impasse kunnen doorbreken; daarom doet de kantonrechter dat in dit deelgeschil, waarbij (verzoeker) – op alle punten – toch wel behoorlijk lik op stuk krijgt.

Het is nog maar de vraag of de partijen de impasse kunnen doorbreken. (Verweerder) heeft – gezien het bovenstaande – in ieder geval voldoende aanknopingspunten gekregen om deze kwestie af te wikkelen.