Geen toerekening tekortkoming aan ziekenhuis i.v.m. met ongeschikte hulpzaak

Rechtbank Gelderland, 14 mei 2018
Verzoekster heeft borstprotheses laten plaatsen in 2000 van het bedrijf Poly Implant Protheses (PIP). De protheses waren voorzien van een CE Keurmerk klasse III. Later bleek dat de gebruikte implantaten industriële i.p.v. medicinale siliconen bevatte. De Inspectie voor de Gezondheidszorg heeft een verbod doen uitgaan op de handel en toepassing van borstimplantaten van het merk PIP. CWZ heeft verzoekerster opgeroepen om de borstprotheses uit voorzorg te laten verwijderen. Dat is vervolgens gebeurd in januari 2014. Verzoekster stelt CWZ aansprakelijk voor schade als gevolg van het inbrengen van de PIP-implantaten.
Verzoek Rechtbank
Verzoekster verzoekt de rechtbank (…) op de voet van 1019w Rv, bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

(1) voor recht te verklaren dat het CWZ aansprakelijk is voor de schade welke verzoekster lijdt als gevolg van de vanwege het gebruik van PIP-implantaten benodigde vervangingsoperatie op 21 januari 2014,

(1) Vast staat dat de plastisch chirurg van het CWZ bij uitvoering van de geneeskundige behandeling gebruik heeft gemaakt van hulpzaken, de PIP-implantaten. Het CWZ erkent dat het gebruikte PIP-implantaat ongeschikt is als hulpzaak aangezien het implantaat tot een productgroep behoort met een verhoogde kans op scheuren en lekken en dat op dat punt sprake is van een tekortkoming die noopte tot vervanging van het implantaat. Volgens de rechtbank staat vast dat de gebruikte PIP-implantaten ongeschikt zijn in de zin van artikel 6:77 BW, ongeacht de vraag of de bij verzoekster geplaatste PIP-implantaten daadwerkelijk industriële siliconengel hebben bevat.

CWZ was ten tijde van de plaatsing van de implantaten niet bekend met de ongeschiktheid. Ten tijde van plaatsing werden de implantaten wereldwijd gebruikt. Een CE-keurmerk was afgegeven. Van het CWZ kan en mag niet worden verwacht dat zij zelfstandig, zonder aanleiding onderzoekt of de door haar gebruikte borstimplantaten al dan niet gebrekkig zijn. Daarbij wordt opgemerkt dat zonder concrete aanwijzingen dat een hulpmiddel niet aan de (veiligheids)eisen voldoet van het CWZ niet mag worden verwacht dat zij bedacht zou moeten zijn op de mogelijkheid van fraude, zoals deze door de producent van de PIP-implantaten (doelbewust) is gepleegd. Er is sprake van een door een professionele gebruiker niet te onderkennen gebrek, zodat toerekening aan het CWZ niet voor de hand ligt.

Faillissement van de producent is geen omstandigheid die tot toerekening aan het CWZ zou moeten leiden.

(2) de kosten van behandeling van het deelgeschil als bedoeld in artikel 1019aa lid 1 Rv te begroten op een bedrag van € 8.153,00 en het CWZ te veroordelen tot betaling daarvan, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf twee weken na datum beschikking. (2) Drie uren i.v.m. overleg worden niet begroot omdat in de post ‘opstellen verzoekschrift’ ook al tijd voor overleg met verzoekster is opgenomen. In totaal zal de rechtbank rekening houden met 22 uur. Het uurtarief van € 260,00 inclusief kantoorkosten maar exclusief btw komt de rechtbank niet onredelijk voor.

Van het ziekenhuis kan niet verlangd worden dat zij destijds in 2000 onderzoek had moeten doen naar implantaten waarvan op dat moment niet bekend was dat dit een ongeschikt hulpmiddel was. De tekortkoming die daardoor ontstaat kan in dit geval niet worden toegerekend aan het ziekenhuis.