Hotel vanwege onduidelijke toedracht niet aansprakelijk voor val gast

Rechtbank Den Haag, 25 mei 2022
Verzoekster is in de lobby van een hotel gevallen. Zij stelt over een tegen de schuifdeuren opstaande vloermat te zijn gestruikeld. Er heeft een getuigenverhoor plaatsgevonden, waarbij verzoekster zelf, haar echtgenoot, dochter, schoonzoon en een van de ter plaatse gekomen ambulancebroeders hebben verklaard. Daarna is (weer) verzocht aansprakelijkheid te erkennen, maar onder verwijzing naar de camerabeelden uit de lobby waarop het voorval te zien is, is aansprakelijkheid van de hand gewezen.
Verzoek Rechtbank
De rechtbank wordt verzocht:

– aansprakelijkheid en (volledige) schadevergoedingsplicht van het hotel vast te stellen en het hotel te veroordelen tot betaling van een voorschot op het smartengeld van € 10.000,00

De rechtbank kan niet vaststellen dat de stelling van verzoekster inderdaad klopt. Niemand heeft namelijk al vóór de val gezien dat de mat niet goed lag.

De videobeelden kunnen daarover geen uitsluitsel geven: daarop is de precieze plek waarover zij is gestruikeld niet te zien. Uit die beelden blijkt wel dat de mat na de val omgevouwen was, maar ook dat die daarna eenvoudig terug te leggen was en dat – toen dat eenmaal was gedaan – de mat niet tegen de schuifdeur opstond. Dat op het filmpje te zien is dat de schuifdeuren zowel voor als na het voorval gewoon functioneren duidt erop dat die niet zijn geblokkeerd door de mat of dat de mat daar tegenaan omhoog zou hebben gestaan.

Opvallender is dat tijdens het getuigenverhoor door verschillende familieleden over zaken is verklaard die – zo blijkt uit de beelden – helemaal niet aan de orde zijn geweest. Zo is de dochter van verzoekster niet eerst ook gestruikeld; is er op de beelden ook geen oudere mevrouw te zien die ook is gestruikeld, zoals wel werd gesteld; bovendien was de mat alweer teruggeslagen voor de schoonzoon en de echtgenoot arriveren, terwijl die stellen daaroverheen te hebben moeten stappen.

Daar komt bij dat de stelling van de getuigen dat de mat voor het voorval opstond niet op hun eigen waarneming gebaseerd kan zijn: zij gaven later zelf aan dat zij dat niet konden zien, omdat de deur daarvoor zat.

De gestelde toedracht is dus onvoldoende onderbouwd. Er kan niet worden uitgesloten dat verzoekster door iets anders is gevallen dan een opstaande droogloopmat. Feiten en omstandigheden die wijzen op een gevaarlijke situatie of de schending van een norm zijn verder niet gesteld. Toepassing van de omkeringsregel, zoals is bepleit, is daarom niet aan de orde.

– het hotel te veroordelen in de proceskosten en die te begroten op € 8.659,37 De redelijkheid van de bestede 36 uur tegen een tarief van deels € 190 en deels € 210 per uur ex btw is niet betwist en de kosten zullen worden begroot conform opgave, dus op € 8.659,37. Omdat aansprakelijkheid niet is komen vast te staan, zal verweerster niet worden veroordeeld tot betaling hiervan.

Dat de verschillende getuigen uit het gezin verklaringen hebben afgegeven die toch echt in strijd zijn met de feiten wordt geweten aan het – wellicht als gevolg van alle consternatie – hebben van verkeerde herinneringen…