Inkomen uit AOV niet aftrekbaar.

LJN: BY1145,Sector kanton Rechtbank ‘s-Hertogenbosch , 837800
Deelgeschilprocedure ex artikel 1019w Rv.  De onderhavige kwestie houdt verband met de omvang van de door BTB aan [verzoeker] als ZZP-er te betalen schadevergoeding o.g.v. art. 7:658 lid 4 BW. De kantonrechter is bevoegd tot oordelen inzake deze vorderingen en gelet op het bepaalde in art. 1019x lid 1 Rv is de kantonrechter in dat geval tevens bevoegd tot beoordeling van dit verzoek. Het ontvankelijkheidsverweer van Achmea wordt verworpen. In de zin van het bepaalde in art. 1019w lid 1 Rv is Achmea, als verzekeraar van de (vermeend) veroorzaker van de schade, terecht in rechte betrokken. De verzochte verklaring voor recht, dat de uitkeringen uit een arbeidsongeschiktheidsverzekering van [verzoeker] niet in aanmerking komen voor verrekening van genoten voordeel op voet van het bepaalde in art. 6:100 BW, wordt toegewezen en de kosten van de deelgeschilprocedure worden begroot.
Verzoek Rechtbank
 Ontvankelijkheid Met name in grotere, meer complexe schadezaken, zoals letstelschadezaken, speelt de aansprakelijkheidsverzekeraar van de (vermeende) veroorzaker van de schade een grote en vaak doorslaggevende rol,…. Artikel 1019w Rv. maakt geen onderscheid tussen een “directe” aansprakelijkheid en een “indirecte” aansprakelijkheid. Verzoek mag dus tegen Achmea.

Een tweede argument voor het oordeel dat Achmea terecht in rechte is betrokken ontleent de kantonrechter aan de omstandigheid dat de wetgever qua procedurevorm heeft gekozen voor een verzoekschriftprocedure, een procedure die is geregeld in de artikelen 261 e.v. Rv.. Ingevolge artikel 282, lid 1 Rv. kan iedere belanghebbende in een verzoekschriftprocedure verweer voeren door het indienen van een verweerschrift…. .

 Bevoegdheid Kantonrechter bevoegd ogv  7:658, lid 4 BW
 Om een afwikkeling van de schade in der minne te bespoedigen, verzoekt [verzoeker] de kantonrechter thans primair om voor recht te verklaren dat Achmea de uitkeringen uit de AOV niet, althans slechts tot een in goede justitie te bepalen percentage, mag verrekenen, dan wel dat voordeelstoerekening onder de gegeven omstandigheden niet redelijk is. Subsidiair verzoekt [verzoeker] om te bepalen dat bij een verrekening door Achmea rekening moet worden gehouden met de door [verzoeker] in het verleden betaalde premies voor de AOV. Er is geen direct verband bestaat tussen de uit te keren jaarrente en (de omvang van) de inkomstenderving. Het verzekerd risico is “arbeidsongeschiktheid” en niet “het gevolg van arbeidsongeschiktheid“ (inkomstenverlies).  De feitelijke omstandigheid dat in een situatie als de onderhavige een gelaedeerde de uitkering op grond van de AOV vrijwel altijd zal aanwenden om inkomensverlies te ondervangen maakt dit niet anders. Die omstandigheid zal doorgaans immers niet berusten op een vrije keuze van de gelaedeerde, maar op noodzaak, zeker zo lang een aansprakelijkheidsverzekeraar nog geen voorschotten op een schadeuitkering zal hebben voldaan.

De slotsom luidt dan dat een beoordeling van de gezichtspunten a. en f. onvoldoende zwaarwichtige argumenten oplevert om te oordelen dat een afwijking van het algemeen uitgangspunt, zoals dat voortvloeit uit de gezichtspunten c. en e., gerechtvaardigd is. En daarmee is niet gebleken dat een grond bestaat voor verrekening van het voordeel uit de AOV op voet van het bepaalde in artikel 6:100 BW. De onder “A. Primair” verzochte verklaring voor recht is in dat geval toewijsbaar.

Voorts verzoekt [verzoeker] om een beslissing ten aanzien van de door hem gemaakte kosten van rechtsbijstand in de onderhavige procedure.  Voor wat betreft het uurtarief en de kantoorkosten is het niet aan de kantonrechter om de redelijkheid daarvan te beoordelen. Niet betwist is dat de gemachtigde van [verzoeker] hem een vergoeding in rekening brengt van (thans) € 237,50 per uur, te vermeerderen met 7% kantoorkosten en BTW. Wanneer [verzoeker] dat dient te betalen, is het niet onredelijk om op die basis de kosten vast te stellen. Dan verschillen partijen nog ten aanzien van het aantal te berekenen uren. [verzoeker] stelt dat aantal op 7, te vermeerderen met de uren die zijn gemoeid met de mondelinge behandeling van het verzoek. De kantonrechter zal daarvoor 2,5 uur aanhouden, 1 uur tegen half tarief voor reistijd, ruim één uur voor de mondelinge behandeling en krap één uur voor redelijkerwijs te verwachten nawerk in de vorm van bestudering van deze beschikking en een nabespreking met [verzoeker]. Dat brengt de ten laste van BTB en Achmea komende kosten op 9,5 maal € 237,50, zijnde € 2.256,25. De kantoorkosten bedragen in dat geval € 157,94 en de BTW over honorarium en kantoorkosten € 506,98 (tegen een tarief van 21%), zodat het totaal uitkomt op € 2.921,17.

Het is niet helemaal duidelijk waarom nu de bevoegdheid is bestreden. Mogelijk is in het verzoekschrift onvoldoende duidelijk die bevoegdheid aangegeven, maar het lijkt een ABC-tje.

De ontvankelijkheidsdiscussie verrast ook iets. Het eerste argument van de kantonrechter overtuigt niet echt, het tweede is op zich juist, maar de vraag rijst vooral waarom art 7:954 BW niet in beeld is gekomen…

De kern van de zaak is natuurlijk de vraag of hier nu wel of niet de AOV in mindering moet worden gebracht. Het resultaat daarvan is dat deze gewonde rijker wordt als gevolg van het ongeval en dat is wellicht toch niet de bedoeling…? Naar we hebben begrepen volgt er (dus) een bodemprocedure.