Letselschade na duw door bestuurder vanuit stilstaande auto: geen rechtstreeks vorderingsrecht op WAM-verzekeraar (dader wel aansprakelijk)

Rechtbank Den Haag, 19 april 2017
Bij het passeren van een bestelbus, die zich op dat moment ter hoogte van een uitladende vrachtwagen bevond, heeft (verzoeker), zittend op zijn fiets, een klap gegeven op de bestelbus, omdat hij meende dat (verweerder 1) een gevaarlijke situatie voor fietsers creëerde. Daarop heeft (verweerder 1) vanuit het openstaande raam van zijn -toen stilstaande- bestelbus (verzoeker) kort vastgepakt aan de rechtermouw van diens overhemd, waardoor (verzoeker) uit balans is geraakt en zijn rechterknie heeft bezeerd aan de bestelbus. Het gevolg is een breuk in de knie van (verzoeker). De bestelbus was destijds tegen wettelijke aansprakelijkheid verzekerd bij (verweerder 2).
Verzoek Rechtbank
(Verzoeker) verzoekt de rechtbank voor recht te verklaren dat (verweerder 1) en (verweerder 2) aansprakelijk zijn voor de schade die voortvloeit uit het voorval en tevens voor recht te verklaren dat sprake is van verzekeringsdekking onder de WAM. In deze casus dient er te worden beoordeeld of het voorval valt onder de WAM-dekking van de bestelbus en of (verweerder 2) om die reden jegens (verzoeker) gehouden is tot schadevergoeding.De rechtbank stelt voorop dat art. 3 WAM ruim moet worden uitgelegd, nu het de doelstelling van de WAM is bescherming te bieden aan slachtoffers van verkeersongevallen die zijn veroorzaakt door gemotoriseerd verkeer. Dat betekent echter niet dat de dekking onbegrensd is. Voorwaarde voor WAM-dekking blijft dat de schade een gevolg is van verwezenlijking van een aan het gemotoriseerd verkeer verbonden risico. Met (verweerder 2) is de rechtbank van oordeel dat die situatie zich hier niet voordoet.

Daartoe is van belang dat vast staat dat het letsel van (verzoekers) enkel en alleen is veroorzaakt doordat (verweerder 1) (hoogstwaarschijnlijk uit boosheid over het feit dat (verzoeker) kort daarvoor een klap op de bestelbus had gegeven) (verzoeker) aan zijn mouw heeft getrokken, waardoor hij uit balans is geraakt en zijn knie heeft bezeerd. Een dergelijk feitencomplex is wel te duiden als een ruzie die zijn oorzaak vindt in het verkeer, maar niet als een verwezenlijking van het risico dat verbonden is aan het gemotoriseerd verkeer. (Verzoeker) is dan ook niet aan te merken als verkeersslachtoffer; zijn schade houdt geen verband met een risico dat eigen is aan het gebruik van een gemotoriseerd voertuig. Het enkele feit dat (verweerder 1) op het moment dat hij (verzoeker) beetpakte in de bestelbus zat, maakt dat niet anders.

Dat leidt tot de slotsom dat (verweerder 2) geen WAM-dekking hoeft te verlenen en dus niet aansprakelijk is voor de schade van (verzoeker); uitsluitend (verweerder 1) is jegens (verzoeker) aansprakelijk.

Daarnaast verzoekt (verzoeker) de kosten van het deelgeschil te begroten en (verweerder 1) en (verweerder 2) in die kosten te veroordelen. (Verzoeker) heeft verzocht de kosten te begroten op € 3.164,82, vermeerderd met de kosten betreffende de zitting. (Verweerder 1) en (verweerder 2) hebben geen verweer gevoerd tegen dit verzoek. De rechtbank zal de met de zitting gemoeide tijd stellen op twee uur, hetgeen leidt tot een extra bedrag van € 602,82 (op basis van een uurtarief van € 235, vermeerderd met kantoorkosten en BTW). Tevens zal bij de begroting het in rekening gebrachte griffierecht van € 288 worden verdisconteerd. Dat leidt tot een totale kostenbegroting van € 4.055,64.

De verzochte veroordeling tot betaling van deze kosten zal jegens (verweerder 2) worden afgewezen nu zij niet aansprakelijk is, maar jegens (verweerder 1) worden toegewezen, omdat zijn aansprakelijkheid vast staat.

In deze casus oordeelt de rechtbank dat er geen vordering mogelijk is op basis van de WAM: geen verwezenlijking van het risico dat verbonden is aan het gemotoriseerd verkeer. De WAM biedt alleen bijzondere bescherming ter vergoeding van door verkeersongevallen ontstane schade. Voor dekking onder de WAM is vereist dat het motorrijtuig de schade heeft veroorzaakt bij het verplaatsen op een openbare weg of op een terrein op een wijze die karakteristiek is voor schadeveroorzaking door een motorrijtuig in het verkeer (zie HR 7 februari 1986, NJ 1986, 459).