Ongeval met zaagmachine: precieze toedracht onduidelijk. Geen oordeel over aansprakelijkheid aangenomen. Nader onderzoek is nodig. Dat was zo duidelijk dat geen kosten worden begroot.

Rechtbank Den Haag 24 juli 2017
Verzoeker – peetkind van verweerder 1 – verricht, tegen een kleine vergoeding, incidenteel diverse werkzaamheden in de tuin van verweerder 1 waaronder zaagwerkzaamheden. Op (datum ongeval) komt de linkerhand van verzoeker in de zaagmachine terecht (waarmee hij overigens alleen bezig was). Hierbij loopt verzoeker ernstig handletsel op, waarbij zijn wijsvinger grotendeels en zijn middelvinger nagenoeg volledig zijn afgezaagd. Verweerder 1 heeft het ongeval niet zien gebeuren. Verzoeker stelt verweerder 1 aansprakelijk voor de geleden en nog te lijden schade. Verweerder 1 meldt de aansprakelijkheidsstelling bij zijn aansprakelijkheidsverzekeraar, verweerder 2. Verweerder 2 laat de toedracht van het ongeval onderzoeken. Verzoeker en verweerder 1 leggen hierbij verschillende verklaringen af over o.a. de instructies en de beschermkap van de zaagmachine. In het verzoekschrift volgt nog een aanvullende verklaring van verzoeker.
Verzoek Rechtbank
  Verzoeker verzoekt [1] bij wijze van deelgeschil ex artikel 1019w-1019cc Rv, uitvoerbaar bij voorraad, primair te bepalen dat verweerder c.s. aansprakelijk zijn jegens verzoeker voor de schade ex artikel 6:107 BW als gevolg van het ongeval en subsidiair, indien het onderhavige geschil zich niet leent voor behandeling in een deelgeschilprocedure, partijen in de gelegenheid te stellen instructies voor onderzoek naar het feitencomplex te entameren totdat verzoeker de rechtbank verzoekt een beschikking te geven of wordt bericht dat de zaak zal worden ingetrokken De kantonrechter is van oordeel dat de onderhavige kwestie zich niet leent voor een beoordeling in deelgeschil. Daartoe is allereerst van belang dat zowel uit de stukken als op zitting duidelijk is geworden dat de relevante feiten in deze zaak nog niet vast staan. Partijen twisten over de toedracht. Volgens verzoeker liep het zaagblad door een knoest in de dikke tak even vast en werd hij door de kracht van het korte vastlopen richting het zaagblad getrokken waardoor het letsel is ontstaan, terwijl verzoeker volgens verweerder c.s. en de tak los heeft willen krijgen en hij tegen alle instructies in de beschermkap heeft verwijderd en de zaag weer in werking is gegaan toen hij de tak los trok waardoor het letsel is ontstaan. Verder is niet vast te stellen welke instructies verzoeker heeft gekregen voorafgaande aan de werkzaamheden en was daarbij ook niemand aanwezig. Getuigen van het ongeval zijn er evenmin. In deze procedure is dan ook niet vast te stellen hoe en onder welke omstandigheden het ongeval heeft kunnen gebeuren en derhalve of verzoeker al dan niet door eigen toedoen met zijn linkerhand tegen het zaagblad is gekomen waardoor het letsel is ontstaan. Nader feitenonderzoek is nodig.

Voor de goede orde merkt de kantonrechter op dat op basis van de op dit moment beschikbare bewijsmiddelen en afgelegde verklaringen de vorderingen van verzoeker dienen te worden afgewezen. Uitsluitend wanneer onder ede andersluidende verklaringen worden afgelegd, zou de kantonrechter tot een ander oordeel kunnen komen.

 [2] Met begroting van de kosten. Uit de parlementaire geschiedenis bij artikel 1019aa Rv volgt dat ook als het verzoek op grond van artikel 1019z Rv wordt afgewezen, de rechtbank de kosten van deze procedure dient te begroten. De begroting van de kosten kan achterwege blijven indien blijkt dat de deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld.

De kantonrechter is van oordeel dat van een volstrekt onnodig of onterecht ingestelde procedure in dit geval sprake is. Partijen hebben immer een verschillende lezing van de toedracht gehad, hetgeen partijen over en weer van elkaar wisten. Op de zitting is niet anders gebleken en is verzoeker daarna nog de gelegenheid gegund zich te beraden over hetgeen tijdens de zitting ter sprake is gekomen. De beslissing op dit punt lag naar het oordeel van de kantonrechter daarmee zo voor de hand dat het indienen en doorzetten van het verzoek als volstrekt onnodig en onterecht dient te worden geoordeeld. De kosten van de behandeling van het verzoek komen, gelet op het voorgaande, niet voor vergoeding in aanmerking. Begroting van deze kosten kan derhalve achterwege blijven.

De toedracht van het ongeval staat niet vast: geen getuigen, verzoeker en verweerder hebben verschillende verklaringen waardoor nader feitenonderzoek noodzakelijk is (bijvoorbeeld door onder ede verklaringen afleggen, onderzoek naar de zaagmachine). De deelgeschilprocedure leent zich hier echter niet voor.