Onvoldoende bewijs aangeleverd door (verzoekster) voor vaststelling schadeposten VAV en huishoudelijke hulp

 

Rechtbank Den Haag, 16 januari 2018
(Verzoekster) verzoekt in de deelgeschilprocedure vast te stellen dat er -als gevolg van een ongeval- sprake is van (de schadeposten) VAV en huishoudelijke hulp. De rechtbank komt tot de conclusie dat (verzoekster) onvoldoende met bewijsstukken heeft aangetoond dat er sprake is van (de schadeposten) VAV en huishoudelijke hulp.
Verzoek Rechtbank
(Verzoekster) verzoekt de rechtbank bij wijze van deelgeschil en voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
(1) te bepalen dat als gevolg van het ongeval sprake is van VAV, dat (verweerder 1) aansprakelijk is voor de VAV en (verweerders c.s.) hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de schade ter zake het VAV aan (verzoekster);
De stelling van (verzoekster) is dat zij sinds 2007 tweeënhalve dag per week hand- en spandiensten is gaan verrichten in de webshop van haar echtgenoot en zoon. Zij stelt dat zij deze werkzaamheden heeft verricht tegen een beloning van € 1.000,– bruto per maand die zij ontving middels verrekening met het winstaandeel van haar echtgenoot. Begin 2012 is zij met deze werkzaamheden gestopt, omdat deze haar te zwaar werden vanwege de door het ongeval ontstane klachten en beperkingen.De rechtbank is van oordeel dat op basis van de door (verzoekster) overgelegde (financiële) bescheiden niet kan worden vastgesteld dat (verzoekster) voor haar werkzaamheden ten behoeve van de webshop een maandelijkse beloning van € 1.000,– bruto heeft ontvangen, al dan niet door verrekening met het winstaandeel van haar echtgenoot. De boekhouder van de echtgenoot heeft weliswaar een verklaring hieromtrent afgelegd, maar deze verklaring vindt geen steun in de door de boekhouder opgestelde jaarstukken van de webshop. In deze jaarstukken wordt geen melding gemaakt van een beloning voor de werkzaamheden van (verzoekster) en deze beloning is evenmin terug te vinden in de cijfers. Daar komt bij dat niet is gebleken dat haar echtgenoot gebruik heeft gemaakt van de fiscale mogelijkheden die er zijn wanneer een partner meewerkt in de onderneming.

Subsidiair stelt (verzoekster) dat haar werkzaamheden voor de webshop op een meer abstracte wijze dienen te worden gewaardeerd. Ook deze stelling is volgens de rechtbank onvoldoende onderbouwd. Gesteld noch gebleken is dat haar echtgenoot kosten heeft moeten maken voor een vervangende arbeidskracht en evenmin is vast komen te staan dat de webshop zonder de inzet van (verzoekster) lagere financiële resultaten heeft behaald.

Ten slotte heeft (verzoekster) haar stelling -dat zij is gestopt met de werkzaamheden voor de webshop vanwege de klachten ten gevolge van het ongeval- onvoldoende heeft geconcretiseerd en toegelicht. Het is niet duidelijk waarom zij pas begin 2012 –en dus niet direct na of korte tijd na het ongeval– is gestopt met het verrichten van de werkzaamheden voor de webshop. Mede gezien de leeftijd van (verzoekster) en de pre-existente klachten van (verzoekster) zijn zonder nadere toelichting onvoldoende feiten naar voren gebracht voor de conclusie dat (verzoekster) haar werkzaamheden voor de webshop heeft beëindigd vanwege de klachten ten gevolge van het ongeval.

Derhalve wijst de rechtbank het verzoek af. 

(2) te bepalen dat als gevolg van het ongeval sprake is van de schadepost huishoudelijke hulp, dat (verweerder 1) voor de schadepost huishoudelijke hulp aansprakelijk is en (verweerders c.s.) hoofdelijk zijn gehouden deze schade aan (verzoekster) te vergoeden; Partijen twisten over de vraag of ten gevolge van het ongeval bij (verzoekster) (verdere) behoefte aan huishoudelijke hulp is ontstaan.In het schaderegelingstraject heeft (verzoekster) zelf aangegeven dat er sinds het ongeval in 2009 geen wijziging is gekomen in de behoefte aan huishoudelijke hulp. In dat geval had het op de weg van (verzoekster) gelegen om haar stelling -dat zij ten gevolge van het ongeval niettemin de inzet van huishoudelijke hulp heeft moeten voortzetten- nader toe te lichten en te onderbouwen.

(Verzoekster) heeft echter onvoldoende feitelijke aanknopingspunten gesteld waaruit de juistheid van haar stelling kan volgen. Uit de medische informatie volgt niet dat de klachten tot beperkingen hebben geleid die noodzaakten tot voortzetting van de huishoudelijke hulp. Zonder nadere feiten is de rechtbank van oordeel dat zonder ongeval de huishoudelijke hulp eveneens zou zijn voortgezet. Daartoe acht de rechtbank de hiervoor reeds genoemde pre-existente klachten, de leeftijd van (verzoekster) en de omstandigheid dat de huishoudelijke hulp vóór het ongeval na het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd niet is stopgezet van belang.

Derhalve wijst de rechtbank ook dit verzoek af.

(3) de kosten van de procedure te begroten en (verweerders c.s.) hoofdelijk te veroordelen in de kosten van deze procedure. (Gemachtigde) van (verzoekster) verzoekt de kosten van dit deelgeschil te begroten op een bedrag van € 10.245,61. Daarbij is hij uitgegaan van een tijdsbesteding van 32,30 uur, een uurtarief van € 245,–, 7% kantoorkosten en 21% BTW.De rechtbank is van oordeel dat dit aantal uren, gelet op de complexiteit van deze zaak en de expertise van (gemachtigde), in redelijkheid niet volledig voor vergoeding in aanmerking komt. In totaal zal de rechtbank voor deze procedure rekening houden met een tijdsbesteding van 12 uur.

De verzochte vergoeding van kantoorkosten wijst de rechtbank bij gebrek aan onderbouwing af. Gelet op de huidige communicatiemiddelen houdt de rechtbank het er zonder concrete toelichting voor dat die kosten niet daadwerkelijk zijn gemaakt, waarmee feitelijk sprake is van een verkapt honorarium.

Gezien het voorgaande zal de rechtbank de kosten van deze procedure in redelijkheid begroten op een bedrag van € 3.844,40 (12 uur x € 245,–, te vermeerderen met 21% BTW en het betaalde griffierecht van € 287,–). Nu aansprakelijkheid van (verweerder 1) vast staat, zal de verzochte veroordeling van (verweerders c.s.) tot betaling van genoemde kosten aan (verzoekster) worden toegewezen.

Het is aan (verzoekster) om te stellen en te bewijzen dat er sprake is van VAV en (behoefte aan) huishoudelijke hulp en -indien het bestaan van de posten is bewezen wat de omvang van het VAV en de huishoudelijke hulp is. In de zaak lukt het (verzoekster) niet om haar stellingen te bewijzen.

Opvallend is de kostenbegroting van de rechtbank. Er wordt fors gesneden in de tijdsbesteding van (gemachtigde). De verzochte vergoeding van kantoorkosten wordt helemaal afgewezen, iets wat de laatste tijd steeds vaker door de rechter wordt gedaan.