Predispostie niet aangetoond

rechtbank ‘s-Gravenhage, 11 juli 2011, LJN: BU2097

Verzoekster is als fietser aangereden door bij verweerster Ohra verzekerde auto. Aansprakelijkheid erkend.
Partijen hebben gezamenlijk besloten tot een neurologische expertise, zonodig gevolgd door een psychiatrische expertise. Neuroloog E.H.M. van den Doel concludeert dat de door verzoekster ondervonden ernstige functiestoornissen op geen enkele wijze op neurologisch vakgebied worden verklaard.
Vervolgens heeft prof. dr. R.J. van den Bosch onderzoek verricht. Hij kan de door verzoekster gepresenteerde klachten niet in verband brengen met het ongeval, het verband met het ongeval zit slechts in haar hoofd. Er is sprake van een somatoforme stoornis en Van den Bosch sluit niet uit dat betrokkene al vóór het ongeval hiertoe neigde. Daarnaast zijn er cognitieve klachten die niet te herleiden zijn tot cognitieve functiestoornissen. Centraal staan somatisering en een lastig te begrijpen behoefte aan de invalidenrol. Zonder ongeval hadden de klachten ook kunnen ontstaan.

De rechtbank stelt vast dat partijen het eens zijn over de klachten van verzoekster en het causale verband tussen deze klachten en het ongeval. Partijen twisten echter over de vraag of deze klachten in de hypothetische situatie zonder ongeval ook zouden zijn ontstaan. Ohra heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat al voor het ongeval sprake was van een kwetsbare persoonlijkheidsstructuur, waardoor de klachten ook zonder ongeval zouden zijn ontstaan. Nu er geen feiten of omstandigheden uit de medische of persoonlijke geschiedenis van verzoekster zijn aangevoerd of gebleken, waaruit zou kunnen blijken dat de klachten ook zonder ongeval bij verzoekster zouden zijn ontstaan, oordeelt de rechtbank dat Ohra de stelling dat er geen sprake is van relevante predispositie onvoldoende gemotiveerd heeft betwist.
Het verzoek  om te bepalen dat er ten aanzien van de door Van den Bosch beschreven klachten geen sprake is van een relevante predispositie, wordt toegewezen.
Ohra meent dat met het betaalde bedrag van € 43.000,- alle schade, inclusief buitengerechtelijke kosten, is vergoed. Omdat verzoekster onvoldoende inzicht heeft gegeven in de hoogte van de schade (zij noemt geen bedragen bij de post verlies aan verdienvermogen en noemt geen andere schadeposten), oordeelt de rechtbank dat de schade volledig is vergoed.  De verzoeken om te bepalen dat de bevoorschotting wordt hervat en Ohra te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten worden dus afgewezen.
De deelgeschilprocedurekosten worden begroot op het door verzoekster gestelde bedrag en Ohra wordt veroordeeld tot betaling van deze kosten.

De rechtbank maakt duidelijk dat een succesvol beroep op predispositie niet meevalt. De verwerende partij moet dus beslagen ten ijs komen!
Door te oordelen dat de schade met het door Ohra betaalde bedrag volledig is vergoed, lijkt de rechtbank een uitspraak te doen die buiten de reikwijdte van het verzoek valt.
Volgens het door de rechtbank samengevatte verzoek is ten aanzien van de kosten slechts verzocht om deze te vast te stellen. Hiermee valt niet te rijmen dat Ohra wordt veroordeeld tot betaling van de aldus begrote kosten.