Rapport gezamenlijke deskundige voldoet aan eisen. Bij begroting ingegrepen in uurtarief.

rechtbank Almelo 28 februari 2013, LJN: BZ3464
Volgens gezamenlijke deskundige is huisarts tekortgeschoten. Rechtbank verklaart voor recht dat het deskundigenrapport voldoet aan de eisen die daaraan redelijkerwijs mogen worden gesteld. Bij kostenbegroting wordt zwaar ingegrepen in uurtarief.  
Verzoek Rechtbank
Voor recht verklaren dat tussen partijen de uitkomsten van het rapport van Van Ree van 15 december 2011 als bindend uitgangspunt hebben te gelden voor de verdere schadeafhandeling. Partijen hebben zich verbonden om de rapportage van de deskundige als uitgangspunt te nemen voor de verdere afhandeling van hun geschil. De inhoud van de rapportage is voor hen bindend. Zij zullen het dan ook met de inhoud van die rapportage moeten doen, tenzij er klemmende bezwaren zijn om daaraan beslissende betekenis toe te kennen.
De deskundige heeft bij de totstandkoming van zijn rapport het beginsel van hoor en wederhoor voldoende in acht genomen.
Dat partijen, ondanks uitdrukkelijk verzoek daartoe van de zijde van [gedaagde], niet in de gelegenheid zijn gesteld een mondelinge toelichting te geven op de conceptrapportage, dan wel een (mondelinge) toelichting op de definitieve rapportage, kan niet leiden tot een andersluidend oordeel.
Tegen de achtergrond van de (relevante) medische voorgeschiedenis van [verzoekster], is Van Ree – aan de hand van de aan hem door partijen voorgestelde vraagstelling – vervolgens tot de conclusie gekomen dat [gedaagde] onzorgvuldig heeft gehandeld in die zin dat hij niet heeft gehandeld zoals van een bekwaam vakgenoot onder dezelfde omstandigheden verwacht had mogen worden. Daarmee heeft hij naar het oordeel van de rechtbank zijn conclusie voldoende onderbouwd. Voorts geeft het rapport er blijk van dat Van Ree het onderzoek heeft uitgevoerd vanuit de wetenschap en vanuit zijn ervaring als huisarts. Niets wijst erop dat Van Ree in zijn onderzoek en rapportage zijn eigen vakgebied heeft verlaten. Het rapport is daarmee op een zorgvuldige wijze tot stand gekomen.
Indien en voor zover het al zo mocht zijn, dat de deskundige niet de beschikking heeft gehad over de door [gedaagde] gestelde ontbrekende informatie, gebruikmaking van die informatie zou naar het oordeel van de rechtbank niet leiden tot een andersluidende eindconclusie van de deskundige. Op basis van de inhoud van de overgelegde stukken, hetgeen ter zitting naar voren is gekomen en de inhoud van de na de zitting overgelegde stukken, concludeert de rechtbank, dat de aard en de combinatie van de klachten hoofdpijn, duizeligheid, misselijkheid en braken in de ochtend, alsmede de herhaling van die klachten, aanleiding had moeten zijn voor [gedaagde] tot nader handelen dan wel verwijzing (want klachten met een ‘rode vlag’).
De overige bezwaren die door [gedaagde] zijn genoemd tegen de inhoud van het rapport maken evenmin dat niet van de inhoud daarvan zou kunnen worden uitgegaan.
Op grond van het bovenstaande kan worden aangenomen dat de rapportage op een deugdelijke wijze tot stand is gekomen en dat de inhoud voldoet aan de eisen die daaraan redelijkerwijs mogen worden gesteld. Er zijn geen klemmende bezwaren om beslissende betekenis toe te kennen aan het rapport van Van Ree. Dat betekent dat, op grond van de inhoud van het rapport van de deskundige, vast staat tussen partijen dat [gedaagde] onzorgvuldig heeft gehandeld in die zin dat hij niet heeft gehandeld zoals van een redelijk bekwame vakgenoot onder dezelfde omstandigheden verwacht had mogen worden. Dat leidt ertoe dat de verzochte verklaring voor recht dat tussen partijen de uitkomsten van het rapport van Van Ree van 15 december 2011 als bindend uitgangspunt hebben te gelden voor de verdere schadeafhandeling, hierna zal worden toegewezen.
De rechtbank verklaart voor recht dat tussen partijen de uitkomsten van het rapport van em. prof. dr. Van Ree voldoet aan de eisen die daaraan redelijkerwijs mogen worden gesteld.
Aan [gedaagde] een verbod opgeleggen een tweede deskundige te raadplegen. Het gevraagde verbod aan [gedaagde] een tweede deskundige te raadplegen wordt afgewezen. [Gedaagde] kan het recht niet worden ontzegd om (een) andere deskundige(n) te raadplegen voor een second opinion.
Veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedur, te vermeerderen met de wettelijke rente. Er is een uurtarief gehanteerd van € 386,10,- (exclusief BTW). Gelet op de niet al te grote complexiteit van de zaak acht de rechtbank dit uurtarief bovenmatig en zal zij uitgaan van het door [gedaagde] voorgestelde uurtarief van € 200,- exclusief BTW. De rechtbank begroot de kosten mitsdien op € 3.471,96  (14,5 x € 200,- vermeerderd met BTW, waarvan € 1.048,-  x 21% en € 1.852,- x 19% ), te vermeerderen met het door [verzoekster] betaalde griffierecht van € 267,-, in totaal dus € 3.738,96.
Voor de verzochte veroordeling in de kosten is geen plaats, nu de aansprakelijkheid van [gedaagde] niet vaststaat en derhalve onzeker is of voor veroordeling op de voet van artikel 6:96 BW een grondslag bestaat. Dat verzoek, alsook het verzoek tot vermeerdering van de kosten met de wettelijke rente, wordt afgewezen.
Gelet op het karakter van het dictum en het bepaalde in artikel 1019aa en 1019bb Rv is een uitvoerbaarverklaring bij voorraad van het dictum van deze beschikking zonder betekenis, zodat ook dit deel van het verzoek wordt afgewezen.

Het blijkt weer eens dat het niet meevalt om onder een gezamelijk deskundigenrapport uit te komen. Wel is het zo dat de verklaring voor recht minder ver strekt dan verzocht (ondanks de overweging van de rechtbank dat het verzoek zal worden toegewezen…). De rechtbank zet terecht zwaar het mes in het uurtarief.