Rechtbank komt tot causaal verband tussen klachten en ongeval

rechtbank Rotterdam 1 februari 2012, LJN: BV2505
Verzoeker is in 2003 als motorrijder aangereden door bij Allianz (verweerster) verzekerde auto. Aansprakelijkheid erkend.
In 2008 rapporteert een door partijen aangewezen neuroloog dat sprake was van een schedeltrauma. Verzoeker heeft na het ongeval maandenlang normaal gefunctioneerd, waarna de sinds het ongeval ervaren hoofdpijnklachten zijn toegenomen en sindsdien sterk belemmerend werken. Voor de hoofdpijnklachten is geen neurologisch substraat aan te geven, ze zijn niet of nauwelijks posttraumatisch en berusten grotendeels op een combinatie van verwerkingsproblemen en persoonlijkheidskenmerken. Het is voorstelbaar dat deze klachten ook zonder ongeval zouden zijn ontstaan.
Een door deze neuroloog ingeschakelde klinisch psycholoog verricht neuropsychologisch onderzoek en rapporteert in 2008 dat er geen stoornissen aantoonbaar zijn die rechtstreeks en uitsluitend gerelateerd kunnen worden aan het ongeval. Evenmin zijn er aanwijzingen voor een organisch cerebraal bepaalde stoornis of disregulatie van het gedrag en de emoties. Het is niet uitgesloten dat de enkele praeëxistent aanwezige gedragskenmerken enigszins zijn versterkt na het ongeval.
Verweerster betwist medisch causaal verband tussen de klachten en het ongeval en ziet daarbij de mogelijke (persoonlijkheids)predispositie als belangrijke omstandigheid. Verzoeker verlangt een aanvullend voorschot en medewerking aan onderzoek ter vaststelling van behoefte aan huishoudelijke hulp, verlies van zelfwerkzaamheid en mogelijkheid tot re-integratie.
De rechtbank oordeelt dat het bij juridisch causaal verband tussen de klachten en het ongeval erom gaat of de klachten als zodanig daadwerkelijk bestaan en dat die klachten redelijkerwijs aan het ongeval kunnen worden toegewezen. Indien komt vast te staan dat het slachtoffer voor het ongeval deze klachten niet had, de klachten op zich door het ongeval veroorzaakt kunnen worden en een alternatieve verklaring voor de klachten ontbreekt, zal het bewijs van oorzakelijk verband daarmee veelal geleverd zijn. Dit is in deze zaak het geval. Eventuele predispositie doet hieraan niet af, maar zou wel een rol kunnen spelen bij de schadebegroting. Het verzoek om voorschot wordt afgwezen. Verweerster wordt veroordeeld tot medewerking aan onderzoek door een verzekeringsgeneeskundige, zo nodig een arbeidsdeskundige en in de begrote kosten van deze procedure.

Gelet op de deskundigenrapporten is het oordeel dat er juridisch causaal verband bestaat tussen de klachten en het ongeval discutabel.

4. De beoordeling
4.1. Gelet op de samenhang tussen beide verzoeken, zullen het verzoek van [verzoeker] en het tegenverzoek van Allianz hierna gezamenlijk worden behandeld.

4.2. De deelgeschilprocedure biedt betrokkenen bij een geschil over letsel- of overlijdensschade een eenvoudige en snelle toegang tot de rechter. Doel van de procedure is het verkrijgen van een rechterlijke beslissing over onderwerpen die partijen verdeeld houden en aldus in de weg staan aan de totstandkoming van een minnelijke regeling. Hieruit vloeit voort dat de rechter dient te beoordelen of de verzochte beslissing kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst en, indien dat niet het geval is, het verzoek tot beslechting van een deelgeschil afwijst (artikel 1019z Rv).

4.3. Hetgeen partijen in essentie verdeeld houdt, betreft de vraag naar het causaal verband tussen het ongeval, de klachten en de schade. Nu een beslissing op dit punt kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst met betrekking tot de letselschade, kan het verzoek van [verzoeker] in behandeling worden genomen als een deelgeschil als bedoeld in de artikelen 1019 tot en met 1019cc Rv.
4.4. Ofschoon duidelijk is dat nog de nodige stappen gezet moeten worden, ziet de rechtbank voldoende mogelijkheden voor partijen om na haar beslissing het buitengerechtelijke onderhandelingstraject voort te zetten. Dat dit wellicht niet direct tot een vaststellingsovereenkomst zal leiden, is niet doorslaggevend. Van belang is immers dat de verzochte beslissing een voldoende bijdrage kan leveren aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst – en daarmee aan de verdere schadeafwikkeling – en dat is naar het oordeel van de rechtbank hier het geval. Dat er niet alleen op medisch-, maar ook op verzekeringsgeneeskundig en – in voorkomend geval – arbeidsdeskundig vlak onduidelijkheid bestaat, staat aan het aanmerken als deelgeschil niet in de weg. Deze onduidelijkheid op meerdere vlakken is inherent aan veel letselschadeprocedures en het is blijkens de toelichting van de wetgever op de Wet deelgeschilprocedure juist de gedachte achter de wet dat eliminatie van één of meer geschilpunten de totstandkoming van een minnelijke regeling bevordert. Dit betekent dat het primaire verweer van Allianz wordt verworpen.

4.5. Een en ander neemt niet weg dat de bijdrage die een beslissing aan de totstandkoming van een minnelijke regeling kan leveren moet opwegen tegen de kosten en het tijdsverloop van de deelgeschilprocedure. De investering in tijd, geld en moeite moeten aldus worden afgewogen tegen het belang van de vordering en de bijdrage die een beslissing aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst kan leveren. Voorts moet in aanmerking worden genomen dat het niet de bedoeling van de deelgeschilprocedure is dat zij zonder meer alle andere mogelijkheden vervangt.

4.6. In een geschil als dit is deskundige (medische) voorlichting vereist. De rechtbank stelt ten aanzien van de waardering van de rapporten van [persoon 1] en [persoon 2] het volgende voorop. Partijen zijn het indertijd eens geworden over de inschakeling van [persoon 1] en [persoon 2] als deskundigen, alsmede over de aan hen te stellen vragen. Indien partijen in het kader van een onderzoek naar de schadeafwikkeling in verband met de aansprakelijkheid van één van hen, overeenkomen om gezamenlijk medisch deskundigen aan te zoeken die gezamenlijk geformuleerde vragen dienen te beantwoorden, verbinden zij zich daarmee om de rapportages van die ingeschakelde deskundigen in beginsel als uitgangspunt voor de verdere afwikkeling te nemen. Een andere opvatting zou de bestaande – wenselijke – praktijk, waarin het overgrote deel van de letselschadezaken buiten rechte wordt afgewikkeld, ook ernstig bemoeilijken. Een partij kan naar het oordeel van de rechtbank slechts dan niet worden gehouden aan de uitkomsten van op deze wijze tot stand gekomen rapporten, indien sprake is van zwaarwegende argumenten ten aanzien van de wijze waarop de deskundigen hun werkzaamheden hebben verricht of de inhoud van de rapporten niet voldoen aan de daaraan te stellen eisen van onpartijdigheid, consistentie, inzichtelijkheid en logica. Zulks is echter gesteld noch gebleken. De rechtbank begrijpt dat [verzoeker] er ook van uitgaat dat de rapporten van [persoon 1] en [persoon 2] tot uitgangspunt kunnen dienen. Dit betekent dat het tegenverzoek van Allianz om te bepalen dat de rapportages van [persoon 1] en [persoon 2] als bindend uitgangspunt dienen te gelden voor de verdere schadeafwikkeling, zal worden toegewezen.

4.7. Allianz betwist op grond van de door [persoon 1] en [persoon 2] in hun respectieve rapporten getrokken conclusies dat de geheugen- en hoofdpijnklachten van [verzoeker] het gevolg – in medische zin – zijn van het ongeval. Een belangrijk punt hierbij is de mogelijke (persoonlijkheids) predispositie bij [verzoeker].

4.8. Als uitgangspunt geldt dat de stelplicht en – in voorkomend geval – de bewijslast betreffende het causaal verband tussen het ongeval, de klachten en de schade in beginsel op [verzoeker] rust, met dien verstande dat aan het te leveren bewijs geen al te hoge eisen mogen worden gesteld, in die zin dat het ontbreken van een specifieke medische aantoonbare verklaring voor de klachten niet in de weg staat aan het oordeel dat het bewijs van het oorzakelijk verband geleverd is. Tot op zekere hoogte komt het immers voor risico van de aansprakelijke partij dat het slachtoffer van een verkeersongeval daardoor ook klachten kan ondervinden die zich slechts in beperkte mate lenen voor objectivering. Het gaat niet om medische maar om juridische causaliteit. De vraag naar het (juridisch) causaal verband tussen het ongeval en de klachten is, nu het een juridisch oordeel betreft, voorbehouden aan de rechter. Voor het aanwezig zijn van dat laatste gaat het erom of de klachten als zodanig daadwerkelijk bestaan en dat die klachten mede gelet op de toedracht van het ongeval daaraan redelijkerwijs kunnen worden toegeschreven. Indien komt vast te staan dat het slachtoffer voor het ongeval deze klachten niet had, de klachten op zich door het ongeval veroorzaakt kunnen worden en een alternatieve verklaring voor de klachten ontbreekt, zal het bewijs van het oorzakelijk verband daarmee veelal geleverd zijn.

4.9. Gesteld noch gebleken is dat [verzoeker] vóór het ongeval vergelijkbare klachten had. Integendeel, de beschikbare informatie – met name de medische goedkeuring – wijst sterk in de richting dat dit niet zo was. De klachten die [verzoeker] sinds het ongeval ervaart kunnen bovendien op zichzelf door het ongeval verklaard worden, terwijl evenmin geoordeeld kan worden dat sprake is van een alternatieve oorzaak. Een verkeersongeval als [verzoeker] is overkomen leidt niet zelden tot het ontstaan van geheugen- en hoofdpijnklachten. De rechtbank ziet in de overgelegde medische stukken, in het bijzonder de rapporten van [persoon 1] en [persoon 2], geen aanknopingspunten voor de conclusie dat de klachten, het ongeval weggedacht, in deze periode ook bij [verzoeker] zouden zijn ontstaan. Allianz betoogt niet dat de klachten van [verzoeker] (gedeeltelijk) voorgewend en/of overdreven en/of niet reëel zouden zijn, zodat daarmee vaststaat dat van bewuste onjuiste voorstelling (simulatie of aggravatie) geen sprake is. Het voorgaande betekent dat voor de schadeafwikkeling tussen partijen als uitgangspunt heeft te gelden dat de geheugen- en hoofdpijnklachten die [verzoeker] thans ondervindt toegeschreven kunnen worden aan het ongeval en dat het causaal verband tussen het ongeval, de klachten en de schade daarmee naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk is.

4.10. De gestelde predispositie doet niet af aan het causaal verband tussen het ongeval en de klachten van [verzoeker]. Deze (mogelijke) predispositie wordt namelijk op grond van de heersende jurisprudentie aan Allianz toegerekend (Allianz heeft het slachtoffer, [verzoeker], te nemen zoals hij is). Voor zover Allianz van een ander standpunt uitgaat, is dit onjuist. Ook de omstandigheid dat [verzoeker] nog enige tijd heeft doorgewerkt doet daaraan niet af. De aard van de ondervonden klachten kan een zekere mate van negeren daarvan mogelijk maken, terwijl daarnaast uit de beschikbare informatie duidelijk is dat er in toenemende mate problemen ontstonden. Tenslotte is een onjuiste diagnose (en daarmee een onjuiste aanpak [behandeling]) in redelijkheid een omstandigheid die voor risico van Allianz, niet van [verzoeker], moet worden gebracht. Wel kan de gestelde predispositie onder omstandigheden een rol spelen bij de schadebegroting en dan met name bij de vraag of ook zonder ongeval dezelfde of soortgelijke klachten later toch zouden zijn ontstaan en, zo ja, wanneer (looptijddiscussie).

4.11. [verzoeker] heeft betaling gevorderd van een voorschot (ad EUR 52.469,10; zie onder 3.2.) op de uiteindelijk door hem geleden en te lijden schade. Dat bevoorschotting bij deelgeschil kan worden gevraagd, blijkt uit de parlementaire geschiedenis die dit uitdrukkelijk noemt (Kamerstukken II 2008/09, 31 518, nr. 3, p. 16). Feiten en omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten leiden, zijn gesteld noch gebleken.
De enkele omstandigheid dat het verstrekken van een voorschot geen einde zou maken aan het meningsverschil tussen partijen over het causaal verband tussen het ongeval, de klachten en de schade, welk meningsverschil klaarblijkelijk in de weg staat aan de (verdere) buitengerechtelijke onderhandelingen is daarvoor, mede gelet op hetgeen hiervoor onder 4.9. is overwogen, onvoldoende.

4.12. Beantwoording van de vraag of Allianz gehouden is een (nader) voorschot op de schadevergoeding aan [verzoeker] te verstrekken is afhankelijk van de beantwoording van de vraag of het voldoende aannemelijk is dat tenminste het bedrag van het door [verzoeker] gevorderde voorschot op de schadevergoeding, boven het voorschot dat Allianz reeds heeft betaald, bij wijze van schadevergoeding in een eventuele bodemprocedure aan hem zal worden toegewezen. Allianz heeft al EUR 87.750,= betaald. Mede in aanmerking genomen de (financiële) positie van [verzoeker] is dat een aanzienlijk bedrag. Uit de schadeopstelling van [verzoeker] volgt, dat de voornaamste schadepost het verlies aan arbeidsvermogen betreft. Ter beantwoording van de vraag of deze schade aannemelijk is, dient te worden beoordeeld of en over welke periode [verzoeker] volledig arbeidsongeschikt is (geweest). Nu hiertoe nog onderzoek moet worden verricht, acht de rechtbank het thans onvoldoende aannemelijk dat het bedrag van het door [verzoeker] gevorderde voorschot bij wijze van schadevergoeding in een eventuele bodemprocedure aan hem zal worden toegewezen.

4.13. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat uit het feit dat [verzoeker] arbeidsongeschikt is in de zin van de sociale verzekeringswetten niet zonder meer kan worden afgeleid dat bij [verzoeker] sprake is van schade (van de door hem gestelde omvang) in de zin van verlies aan arbeidsvermogen. [verzoeker] lijkt eraan voorbij te gaan dat de regels die gelden voor de bepaling van de mate van arbeidsongeschiktheid ingevolge de WAO (of WIA) niet overeenkomen met de normen waaraan een vordering vanwege verlies aan arbeidsvermogen in een onrechtmatige daad actie dient te worden getoetst. Voor zover het niet werken niet samenhangt met fysieke en geestelijke beperkingen en/of de arbeidsongeschiktheid niet samenhangt met ongevalsgevolgen, kan de betreffende daaruit voortvloeiende schade niet (zonder meer) worden toegerekend aan de ter zake van de ongevalsgevolgen aansprakelijke partij. De aansprakelijke partij dient daarover een volwaardig debat in rechte te kunnen voeren, in welk kader zo nodig ook bewijsvoering, eventueel in de vorm van tegenbewijs, aan de orde kan komen. Immers, de (omvang van de) gestelde schade wordt door Allianz inhoudelijk en gemotiveerd betwist en voor de beoordeling daarvan is onderzoek nodig. Een voorzichtige inschatting van de gestelde schade en het causale verband met het ongeval leidt vooralsnog niet tot de conclusie dat in het kader van deze procedure kan worden vastgesteld dat Allianz minder heeft vergoed dan waarop [verzoeker] (voor wat betreft de thans reeds geleden schade) in rechte aanspraak zou kunnen maken.

4.14. Het enkele feit dat [verzoeker] in geldnood verkeert – wat daarvan overigens ook
zij – rechtvaardigt niet het toekennen van een voorschot, nog daargelaten dat [verzoeker] nagelaten heeft duidelijkheid te verschaffen over de besteding van het reeds door hem van Allianz ontvangen voorschotbedrag ad EUR 87.750,=.
Aandacht verdient in dit verband ook het restitutierisico. [verzoeker] heeft onvoldoende inzicht gegeven in zijn vermogenspositie, zodat niet aannemelijk is dat de eventuele restitutie van het schadebedrag ook nog zonder al te veel moeite mogelijk is indien [verzoeker] het schadebedrag, na toewijzing en ontvangst ervan, spendeert. Dit betekent dat het verzoek van [verzoeker] tot het betalen van een voorschot wordt afgewezen.

4.15. De rechtbank is – met partijen – van oordeel dat (nader) onderzoek door een verzekeringsgeneeskundige en – in voorkomend geval – een arbeidsdeskundige in de rede ligt, teneinde een vaststellingsovereenkomst dichterbij te brengen. Het verzoek van [verzoeker] Allianz te veroordelen haar medewerking te verlenen aan een deskundigenonderzoek zal dan ook in zoverre worden toegewezen. Naar het oordeel van de rechtbank is het tegenverzoek van Allianz tot benoeming van een verzekeringsgeneeskundige geen verzoek dat voor toewijzing in het kader van de Wet deelgeschilprocedure voor letsel- en overlijdensschade in aanmerking komt. Er bestaat voor de behandeling van een dergelijk verzoek een passend procesrechtelijk instrument in de vorm van het voorlopig deskundigenbericht, terwijl bovendien niet valt in te zien waarom partijen daar samen geen afspraken over zouden kunnen maken, mede gelet op het volgende.

4.16. Allianz heeft aangegeven dat zij graag wil dat [persoon 3] als verzekeringsgeneeskundige wordt benoemd. [verzoeker] heeft ter zitting aangegeven met benoeming van deze deskundige te kunnen instemmen. Gelet op het feit dat tussen partijen reeds in goed onderling overleg twee deskundigenrapporten tot stand zijn gekomen ([persoon 1] en [persoon 2]), geeft de rechtbank partijen in overweging [persoon 3] zelf als deskundige aan te zoeken. Dat over de vraagstelling partijen geen overeenstemming hebben bereikt doet daaraan niet af. De vragen aan een verzekeringsarts in een zaak als deze zijn in het algemeen tamelijk eenvoudig en komen er op neer, dat de verzekeringsarts de beperkingen in kaart brengt. Het ligt in de rede dat Allianz in dat geval het voorschot ter zake van de kosten van het onderzoek zal dragen, nu zij aansprakelijkheid heeft erkend.

4.17. [verzoeker] heeft verzocht zijn kosten te begroten in de zin van artikel 1019aa lid 1 Rv. De rechtbank overweegt dat artikel 1019aa Rv bepaalt dat de rechter de kosten bij de behandeling van het verzoek aan de zijde van de persoon die schade door dood of letsel lijdt dient te begroten, ook als het verzoek (gedeeltelijk) wordt afgewezen. Dit is alleen anders indien de deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld. Nu dit is gesteld noch gebleken dient de rechtbank de kosten te begroten.

4.18. Mr. Virágh stelt 27,16 uur te hebben besteed aan het opstellen van het verzoekschrift (inclusief overleg met cliënt), 2 uur aan de reistijd voor de zitting en 2 uur aan het bijwonen van de zitting. Uitgaande van een uurtarief van EUR 235,=, vastgesteld aan de hand van de criteria van de LSA, 6% kantoorkosten en 19% BTW, en een basisuurtarief van EUR 125,= voor de reistijd, begroot [verzoeker] zijn kosten op
EUR 9.624,57 inclusief griffierecht ad EUR 588,=.

4.19. Allianz voert aan dat het niet redelijk is dat het opstellen van het verzoekschrift 27,16 uur met zich heeft meegebracht. Dat geldt met name omdat mr. Virágh enerzijds een ervaren advocaat is en anderzijds in het verzoekschrift niet alle relevante informatie in het geding heeft gebracht, in het bijzonder niet de rapportages van [persoon 1] en [persoon 2], aldus Allianz.
4.20. De rechtbank overweegt dat de kosten dienen te voldoen aan de dubbele redelijkheidstoets van artikel 6:96 lid 2 BW. Of het redelijke kosten zijn, hangt af van de vraag of het redelijk is dat die kosten zijn gemaakt én of de hoogte van deze kosten redelijk is. Dat het maken van de kosten redelijk is acht de rechtbank evident, gelet op het vastlopen van de onderhandelingen. Voor wat betreft de aan het opstellen van het verzoekschrift bestede tijd acht de rechtbank 27,16 uur in het kader van dit deelgeschil echter niet redelijk. Zij zal daarvoor in het verband van dit geschil nu een aantal uren van 16 in aanmerking nemen. De rechtbank begroot de kosten mitsdien op EUR 6.239,50 inclusief griffierecht ad EUR 588,=.

4.21. Door [verzoeker] is tevens veroordeling van Allianz in de kosten van deze procedure verzocht. Nu noch juridische noch praktische redenen zich tegen toewijzing van een dergelijk verzoek verzetten, zal het hiervoor onder 4.19. begrote bedrag als kostenveroordeling worden uitgesproken in het dictum van deze beschikking.

5. De beslissing
De rechtbank

5.1. bepaalt dat de rapportages van [persoon 1] en [persoon 2] tussen partijen als bindend uitgangspunt dienen te gelden voor de verdere schadeafwikkeling;

5.2. veroordeelt Allianz haar medewerking te verlenen aan een nader deskundigenonderzoek als onder 4.15. en 4.16. bedoeld;

5.3. begroot de kosten als bedoeld in artikel 1019aa lid 1 Rv op EUR 6.239,50;

5.4. veroordeelt Allianz tot betaling aan [verzoeker] van de kosten van deze procedure, welke zijn begroot op EUR 6.239,50;

5.5. wijst af het meer of anders verzochte.

Deze beschikking is gegeven door mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten en in het openbaar uitgesproken op 1 februari 2012.