rechtbank stelt geen uitgangspunten voor schadeberekening vast en kent geen aanvullend voorschot toe

rechtbank ‘s-Hertogenbosch 24 mei 2012, LJN: BW6836
Verzoeker heeft letsel opgelopen doordat van verweerder gekocht illegaal vuurwerk in zijn gezicht is ontploft. In 2010 heeft het gerechtshof voor recht verklaard dat verweerder toerekenbaar onrechtmatig heeft gehandeld, schadeplichtig is voor 50% van de geleden en nog te lijden schade en € 30.000,- voorschot moet betalen. De rechtbank wordt verzocht om te veroordelen tot betaling van € 92.000,- voorschot (er is inmiddels € 56.000,- betaald) en oordeel te geven over de te hanteren uitgangspunten bij schadeberekening.
De rechtbank stelt vast dat geen sprake is van een medische eindsituatie. Objectieve informatie uit het medische circuit omtrent de beperkingen ontbreekt en er zijn nog meerdere medische expertises vereist. Het volgens de uitgangspunten van verzoeker opgestelde NRL rapport is geen basis voor de schadeberekening en de rechtbank heeft geen aanknopingspunten om zelf uitgangspunten te formuleren. Er is geen onderbouwing voor een aanvullend voorschot. Het verzoek wordt afgewezen. Verweerder wordt veroordeeld in de door de rechtbank begrote kosten.

De halfbakken poging om het bepalen van de uitgangspunten voor de schadeberekening over de schutting van de rechtbank te gooien en een aanvullend voorschot te verkrijgen is mislukt.

3. De beoordeling

3.1. De eerste vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of het verzoek van [partij A] zich leent voor behandeling in een deelgeschilprocedure. Doel van de deelgeschilprocedure is de vereenvoudiging en versnelling van de buitengerechtelijke afhandeling van letsel- en overlijdensschade. De deelgeschilprocedure biedt betrokkenen bij een geschil over letsel- en overlijdensschade de mogelijkheid in de buitengerechtelijke onderhandelingsfase de rechter in te schakelen, waardoor partijen een extra instrument in handen krijgen om een impasse te doorbreken. In de deelgeschilprocedure kunnen geschillen aan de orde komen omtrent of in verband met een deel van hetgeen ter zake van de schade door dood of letsel tussen partijen rechtens geldt. De beslissing daarover dient ingevolge artikel 1019z Rv bij te kunnen dragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst over de vordering zoals die zou luiden indien de zaak als bodemzaak zou zijn aangebracht. De rechterlijke uitspraak moet partijen dus in staat stellen om de buitengerechtelijke onderhandelingen weer op te pakken en mogelijk definitief af te ronden.

3.2. De thans aan de rechtbank voorgelegde vragen – een oordeel over de te hanteren uitgangspunten voor het vaststellen van de schade van [partij A] en het toekennen van een voorschot – passen binnen de hiervoor gegeven omschrijving, omdat een beslissing op die punten in het algemeen een impasse in de buitengerechtelijke onderhandelingen zou kunnen doorbreken.

3.3. Bij de beoordeling van een deelgeschil moet de rechtbank zich echter wel de vraag stellen of de bijdrage van de verzochte beslissing aan de mogelijke totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst zodanig is dat deze opweegt tegen de kosten en het tijdsverloop van de procedure. Een deelgeschil waarvan te verwachten is dat de beantwoording daarvan kostbaar is en veel tijd in beslag zal nemen, bijvoorbeeld omdat uitvoerige bewijsvoering en deskundigenberichten nodig zullen zijn, zal zich minder snel lenen voor een deelgeschilprocedure (MvT, Kamerstukken II 2007/08, 31 518, nr. 3, p. 10). De rechtbank is van oordeel dat dit geval zich in deze zaak voordoet, op grond van het navolgende.

3.4. Bij [partij A] is, zoals hij zelf ook aangeeft, nog geen sprake van een medische eindsituatie. Op zichzelf hoeft dat er niet aan in de weg te staan dat een oordeel wordt gegeven over uitgangspunten voor de schadeberekening en bevoorschotting, maar dan dient er wel meer duidelijkheid te zijn over de beperkingen die [partij A] als gevolg van het vuurwerkongeluk heeft (gehad) en vermoedelijk nog zal hebben dan nu het geval is. Hoewel [partij A] in het verzoekschrift en ter comparitie heeft beschreven welke impact het vuurwerkongeluk op hemzelf en zijn omgeving heeft gehad en nog heeft, ontbreekt het aan objectieve informatie uit het medisch circuit omtrent de beperkingen die [partij A] – afgezien van het tragische verlies van zijn rechteroog – ondervindt. [partij A] heeft een brief overgelegd van oogarts dr. Van den Bosch (prod. 8), waaruit niet meer blijkt dan dat er mogelijk nog een operatie kan plaatsvinden aan de rechteroogkas, maar van concrete beperkingen blijkt daar niet uit. Dat geldt ook voor de brief van psycholoog drs. Wings (prod. 9), waaruit blijkt dat [partij A] is gediagnosticeerd met PTSS. Drs. Wings geeft alleen aan dat [partij A] op een breed scala van zijn functioneren nog steeds belemmerd wordt, maar waarin dan en in welke mate, dat blijkt niet uit de brief. De eigen medisch adviseur van [partij A] schrijft in zijn brief van 4 november 2011 (prod. 5 verzoekschrift) dat gelet op de verschillende schadeposten de volgende expertises nog vereist zijn:
– een oogarts (verloren gezichtsvermogen en oog);
– een neuroloog (sensibiliteitsstoornissen in het gelaat);
– een KNO-arts (verlies van smaak en kaakproblematiek);
– een plastisch chirurg (littekenvorming in het gelaat).
Volgens de medisch adviseur kan worden begonnen met het benaderen van een chirurg- traumatoloog, in de verwachting dat die ook in staat is de vragen op de hiervoor genoemde specialismen te beantwoorden. [partij B] heeft geen bezwaar tegen benoeming van de door de medisch adviseur van [partij A] voorgestelde medisch deskundigen. Een dergelijke benoeming, waarom [partij A] overigens niet heeft verzocht, gaat echter gelet op wat hiervoor onder 3.3 is overwogen het bestek van het onderhavige deelgeschil te buiten.

3.5. Het feit dat [partij A] volgens de arbeidsdeskundige van het UWV volledig arbeidsongeschikt zou zijn (stukken dienaangaande zijn niet overgelegd), doet aan het vorenstaande niet af. Ter comparitie heeft de rechtbank overigens aangegeven dat in het sociaal verzekeringsrecht andere normen gelden ten aanzien van arbeidsongeschiktheid dan in het civiele recht. De rechtbank kan zich de verbazing die [partij A] daarover ter comparitie uitte voorstellen, maar dat neemt niet weg dat de rechtbank gehouden is te beoordelen of [partij A] ook in civielrechtelijke zin arbeidsongeschikt is. Voor het vaststellen van die arbeidsongeschiktheid is een expertise door een arbeidsdeskundige noodzakelijk. [partij B] lijkt daartegen geen bezwaar te hebben gelet op gestelde in pt. 24 van het verweerschrift, maar de benoeming van een arbeidsdeskundige is in het onderhavige geschil niet aan de orde. [partij A] heeft er niet om gevraagd – hij vraagt om een voorschot teneinde zelf een arbeidsdeskundige in te kunnen schakelen – en ook al zou er wel om zijn gevraagd, dan nog zou dit verzoek moeten worden afgewezen. Een arbeidsdeskundige is voor zijn beoordeling afhankelijk van de medische beperkingen die de benadeelde ondervindt. Daarover dient derhalve eerst uitsluitsel te bestaan, wat gelet op wat hiervoor onder 3.4 is overwogen nog niet het geval is.

3.6. Het door [partij A] ingebrachte rapport van het NRL kan niet dienen als houvast voor het vaststellen van uitgangspunten voor de schadeberekening. Het betreft een rapport dat tot stand is gekomen op basis van uitgangspunten die door [partij A] zijn aangedragen. Over die uitgangspunten bestaat tussen partijen geen overeenstemming. Het NRL heeft de schade berekend op basis van het uitgangspunt dat [partij A] doorgewerkt zou hebben in zijn onderneming, en als alternatief op basis van het uitgangspunt dat hij teruggekeerd zou zijn in zijn oude beroep. Alvorens die uitgangspunten te kunnen hanteren dient echter enerzijds te worden onderzocht wat de levensvatbaarheid van de onderneming van [partij A] was en anderzijds in hoeverre het voor [partij A] mogelijk was om in zijn oude beroep terug te keren. Dat [partij B] geen bezwaar heeft tegen het vaststellen van uitgangspunten voor de berekening van het verlies aan verdienvermogen leidt daarom niet tot een ander oordeel. De rechtbank heeft simpelweg geen aanknopingspunten voor het formuleren van die uitgangspunten. Dat geldt ook voor de reeds door [partij A] geleden schade wegens verlies van verdienvermogen. Ook op dat punt ontbreekt het aan concrete informatie aan de hand waarvan een realistische schatting van dat verlies kan worden gemaakt.

3.7. Met betrekking tot het verzoek om een voorschot toe te kennen geldt in grote lijnen hetzelfde als hiervoor is overwogen. Het voorschot ziet, naast schade wegens verlies aan verdienvermogen, tevens op de kosten voor een eenogigenverzekering, immateriële schade en buitengerechtelijke kosten. De rechtbank overweegt dat de kosten voor de eenogigenverzekering van geen enkele onderbouwing zijn voorzien. Voorts heeft [partij A] die kostenpost als een bedrag ineens in de berekening opgenomen, zonder te kapitaliseren. Een beslissing over die kostenpost is zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet mogelijk. Voor wat betreft de immateriële schade dient wederom duidelijk te zijn wat de gevolgen van het vuurwerkongeluk zijn. Uit wat hiervoor al is overwogen volgt dat daarvoor nader onderzoek vereist is. Met betrekking tot de buitengerechtelijke kosten moet, ook in het kader van een voorschot, worden beoordeeld of is voldaan aan de dubbele redelijkheidstoets als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW. Hierbij dient de omvang van de schade als één van de in aanmerking te nemen aspecten te worden meegewogen. Uit het vorenoverwogene volgt dat die omvang nog niet vast staat.

3.8. Hoewel niet valt uit te sluiten dat de schade van [partij A] uiteindelijk zal blijken uit te stijgen boven de bedragen die [partij B] al heeft betaald (€ 56.000,00), ontbreekt het thans aan aanknopingspunten om vooruitlopend daarop nu al een voorschot toe te kennen. Gelet op het vorenstaande zal het verzoek van [partij A], voor zover dat ziet op het vaststellen van uitgangspunten voor de schadeberekening en de toekenning van een voorschot op de schadevergoeding, op grond van het bepaalde in artikel 1019z Rv worden afgewezen.

3.9. In het verzoekschrift verzoekt [partij A] veroordeling van [partij B] in de kosten van de procedure. Uit de parlementaire geschiedenis bij artikel 1019aa Rv volgt dat ook als het verzoek op grond van artikel 1019z Rv wordt afgewezen, de rechtbank de kosten van de procedure dient te begroten en dat dit alleen anders is indien de deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld. Dat van deze situatie sprake is, is gesteld noch gebleken.

3.10. De rechtbank is van oordeel dat gelet op de aard en de complexiteit van de zaak, het gevorderde aantal bestede uren de dubbele redelijkheidstoets niet doorstaat. De rechtbank acht een besteding van tien uren aanvaardbaar. Het door de advocaat van [partij A] gehanteerde uurtarief (€ 235,00 exclusief BTW, € 279,65 inclusief BTW) heeft [partij B] niet betwist en komt de rechtbank ook niet onredelijk voor. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het honoreren van de gehanteerde opslag voor kantoorkosten. De rechtbank begroot de kosten van dit deelgeschil daarom op EUR 3.596,50 (10 uur x € 2.796,50 vermeerderd met het door [partij A] betaalde griffierecht van € 800,00). Nu de aansprakelijkheid van [partij B] jegens [partij A] vast staat, zal de rechtbank [partij B] ook veroordelen in voormelde kosten. Het verweer van [partij B] dat het onredelijk is om de kosten voor het opstellen van het verzoekschrift geheel voor rekening van [partij B] te laten komen omdat hij zelf ook kosten heeft gemaakt en nog zal maken voor de onderhavige zaak, snijdt geen hout. Ook hetgeen [partij B] overigens op dit punt heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel.

4. De beslissing

De rechtbank

4.1. veroordeelt [partij B] in de kosten van dit deelgeschil, aan de zijde van [partij A] begroot op € 3.596,50,

4.2. wijst het verzochte voor het overige af.

Deze beschikking is gegeven door mr. O.R.M. van Dam en in het openbaar uitgesproken op 24 mei 2012.