Scheepswerf aansprakelijk voor ongeval tijdens evacuatieoefening

rechtbank Rotterdam 14 december 2011, LJN: BU8302

Deelgeschil over aansprakelijkheid van scheepswerf voor ongeval tijdens evacuatieoefening op schip. Onrechtmatig gevaarzettend handelen dat tot letsel heeft geleid. Vergelijking met sport- en spelsituatie en belangeloos hulpbetoon gaat mank.

De kelderluikcriteria worden gehanteerd. Nu gaat het om een voorval van 2002, en kennelijk is allemaal wat vaag wat er destijds is gebeurd. Dat lijkt in het nadeel van de verweerder te worden uitgelegd, waardoor aansprakelijkheid wordt aangenomen.
De rechtbank overweegt onder meer dat het letsel als opgetreden bij [verzoekster] in hoge mate viel te verwachten bij het uitvoeren van een activiteit als hier aan de orde. [verzoekster] is over een glijbaan van tientallen meters lang naar beneden gegleden in een reddingsboot. Wanneer over een relatief lange afstand via een glijbaan naar beneden wordt gegleden, valt te verwachten dat de voeten en de enkels, die het eerste beneden zijn, bij het landen in de reddingsboot een zekere klap krijgen. Letsel aan de enkels is daarbij waarschijnlijk.

Merkwaardig is daarbij enerzijds dat omtrent de hoek, waaronder naar beneden wordt gegleden, geen enkele melding wordt gemaakt en anderzijds dat er 200 mensen aan de oefening deelnamen en betrokkene kennelijk als enige enkelletsel overkwam. Dat laatste stelt de visie van de rechtbank – letsel aan de enkels is daarbij waarschijnlijk – toch wel in een apart daglicht.

Bestede tijd 15,5 uur, die wordt (dus) toegewezen en in die kosten wordt ook veroordeeld.

4.6.1 Op grond van artikel 6:162 BW levert (onder meer) een doen of nalaten in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt een onrechtmatige daad op. Tot deze categorie van de onrechtmatige daad behoort het gevaarzettend handelen, dat onder omstandigheden onrechtmatig kan zijn.
Aannemelijk is dat Van der Giessen-De Noord met de evacuatieoefening een situatie in het leven heeft geroepen die gevaren teweeg bracht. Het onderdeel van de evacuatieoefening waarbij het letsel is ontstaan, bestond uit het verlaten van het schip via een opblaasbare glijbaan, om op die wijze van grote hoogte – de achtste etage – van het schip te belanden in een reddingsboot op waterniveau. Dat is een activiteit die vanwege haar aard gevaren meebrengt. Of het gevaarzettend handelen van Van der Giessen-De Noord hier jegens [verzoekster] onrechtmatig is, moet worden beoordeeld aan de hand van de volgende criteria (zogenaamde Kelderluik-criteria):
1. de mate van voorzienbaarheid dat derden niet voldoende zorgvuldig zijn;
2. de mate van waarschijnlijkheid dat er zich ongevallen voordoen;
3. de ernst van de gevolgen indien zich een ongeval voordoet;
4. de mate van bezwaarlijkheid van de te nemen maatregelen ter opheffing van het gevaar.

Wanneer de rechtbank deze criteria hier toepast, constateert zij als volgt.
ad 1. Naar het oordeel van de rechtbank kan bij een oefening als de onderhavige verwacht worden dat deelnemers niet steeds de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid in acht zullen nemen. Het gaat hier om een activiteit, het glijden van een glijbaan in een reddingsboot, die normaal niet wordt verricht en waarmee de deelnemers aan de evacuatieoefening in de regel en, ten aanzien van [verzoekster], in dit geval geen ervaring hebben. Deze onervarenheid kan ertoe leiden dat deelnemers niet voldoende voorzichtig zijn. Daarbij speelt mee dat een groot aantal, circa 200, mensen aan de oefening meededen, waardoor de kans dat één of meer deelnemers onvoorzichtig zou(den) zijn, toenam. Overigens acht de rechtbank daarbij niet van belang dat de totale capaciteit van het schip veel groter was, zij het dat evident is dat de test met méér deelnemers nog riskanter geweest zou zijn. De omstandigheid dat gevraagd is om deelnemers boven de 18 jaar doet daaraan niet af. Een dergelijke test met kinderen zou in elk geval onverantwoord riskant zijn.

ad 2. Het letsel als opgetreden bij [verzoekster] viel in hoge mate te verwachten bij het uitvoeren van een activiteit als hier aan de orde. [verzoekster] is over een glijbaan van tientallen meters lang naar beneden gegleden in een reddingsboot. Wanneer over een relatief lange afstand via een glijbaan naar beneden wordt gegleden, valt te verwachten dat de voeten en de enkels, die het eerste beneden zijn, bij het landen in de reddingsboot een zekere klap krijgen. Letsel aan de enkels is daarbij waarschijnlijk.

ad 3. De ernst van de gevolgen zijn hier niet onaanzienlijk. Het gaat in ieder geval niet om louter zaakschade of financieel nadeel, maar om letselschade die naar zijn aard zwaar weegt en in voorkomend geval blijvend letsel kan inhouden.

ad 4. Aannemelijk is dat er redelijkerwijs maatregelen genomen hadden kunnen om letsel als opgetreden bij [verzoekster] te voorkomen. Volgens [verzoekster] is het letsel (mede) ontstaan door het bewegen van de reddingsboot waarin zij belandde en/of een uitstekende rand. Tegen het bewegen van de reddingsboot ten opzichte van het schip en het uitsteken van een rand had Van der Giessen-De Noord in beginsel in redelijkheid iets moeten en kunnen doen. Van der Giessen-De Noord heeft niet gesteld dat dat niet mogelijk was. Gesteld noch gebleken is dat Van der Giessen-De Noord iets heeft gedaan tegen het bewegen van de reddingsboot. Over de precieze plaats van randen is van beide kanten niets concreets gesteld. In elk geval had Van der Giessen-De Noord concrete waarschuwingen en precieze instructies (al dan niet vergezeld van een demonstratie) kunnen geven. Van der Giessen-De Noord is zeer vaag geweest op dit punt. Aangenomen moet worden dat is volstaan met de onder 2.2 genoemde schriftelijke instructies en het inzamelen van kostbaarheden etcetera en het aanraden van sportieve kleding (welke maatregelen niet strekken ter voorkoming van letselschade). Overigens heeft Van der Giessen-Noord onvoldoende inzichtelijk gemaakt welke maatregelen zij heeft getroffen om de veiligheid van de deelnemers aan de evacuatieoefening te waarborgen. Het had op de weg van Van der Giessen-De Noord gelegen om onderbouwd en concreet aan te geven wat zij in dat kader heeft gedaan. Zo had van Van der Giessen-De Noord verwacht mogen worden dat zij onder meer had aangegeven wat de (mondelinge) instructies waren aan de deelnemers van de evacuatieoefening, op welke wijze en door wie deze instructies zijn gegeven, of (ook) instructies zijn gegeven over de wijze waarop van de glijbaan in de reddingsboot diende te worden gegleden en wat exact de rol was van de begeleiders van de evacuatieoefening. Van der Giessen-De Noord heeft hierover onvoldoende concrete stellingen naar voren gebracht. De stelling van Van der Giessen-De Noord is dat zij hiertoe niet in staat is omdat zij in feite niet meer aan het verkeer deelneemt (maar haar liquidatie voorbereidt) en de documentatie over de evacuatieoefening zich bevindt in een container waaraan waterschade is opgetreden rechtvaardigt dat niet. Nog daargelaten dat dit een omstandigheid is die voor risico van Van der Giessen-De Noord komt, Van der Giessen-De Noord moet als (voormalige) scheepswerf in staat worden geacht om in ieder geval in het algemeen duidelijk te maken op welke wijze zij in de regel vorm gaf aan evacuatieoefeningen als de onderhavige, die plaatsvonden met als doel het verkrijgen van een certificaat voor een nieuw schip en dus meer dan eens voorgekomen zullen zijn. Ook dat heeft Van der Giessen-De Noord onvoldoende gedaan. Bij gebreke daarvan gaat de rechtbank er vanuit dat Van der Giessen-De Noord hier (nadere) voorzorgsmaatregelen had kunnen treffen die letsel als dat door [verzoekster] geleden hadden kunnen voorkomen, die voor haar niet bijzonder bezwarend waren en die zij niet getroffen heeft.
Onder deze omstandigheden is het gevaarzettend handelen van Van der Giessen-De Noord naar het oordeel van de rechtbank onrechtmatig jegens [verzoekster].