School niet aansprakelijk voor mishandeling van derde door een aantal leerlingen: geen schending algemene zorgvuldigheidsnorm

Rechtbank Midden-Nederland, 21 juni 2017
Op het parkeerterrein van een pretpark ontstaat een vechtpartij tussen een aantal meisjes, waarbij één meisje op de grond valt en belaagd wordt. Al deze meisjes zijn leerlingen van (verweerder 1), een school voor voortgezet speciaal onderwijs onder valt. (Verzoeker) en zijn vriendin willen het meisje dat op de grond beland is helpen en proberen tussenbeide te komen. Om dit te kunnen doen duwen zij een ander meisje weg. Als reactie hierop wordt (verzoeker) belaagd door een groep jongens, eveneens leerlingen van (verweerder 1). (Verzoeker) wordt geslagen en geschopt en hij loopt hierbij een hersenschudding, kneuzingen en schaafwonden op. (Verzoeker) stelt (verweerder 2), de overkoepelende stichting, aansprakelijk. De WA-verzekeraar van (verweerder 2) wijst de aansprakelijkheid af.
Verzoek Rechtbank
(Verzoeker) verzoekt om:
(1) te bepalen dat (verweerders) aansprakelijk is voor zijn mishandeling en dat (verweerders) de materiële en immateriële schade die hij lijdt en nog zal lijden volledig dient te vergoeden;
(Verzoeker) legt aan zijn verzoek ten grondslag dat (verweerder 1) onrechtmatig heeft gehandeld ten opzichte van hem. Door onvoldoende toezicht te houden op haar leerlingen heeft (verweerder 1) niet voldaan aan haar zorgplicht om derden te beschermen tegen schadelijke gevolgen van gedragingen van leerlingen die onder haar hoede staan. Op het moment dat twee leerlingen van (verweerder 1) tijdens het uitje niet aanwezig waren op het afgesproken tijdstip (15.30 uur) kwam er op (verweerder 1) een bijzondere zorgplicht te rusten. Omdat (verweerder 1) geen rechtspersoon is, zal (verzoeker) niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering jegens (verweerder 1).

Art. 6:162 lid 2 BW bepaalt dat als een onrechtmatige daad wordt aangemerkt een doen of nalaten in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. De vraag is of (verweerder 1) deze algemene zorgvuldigheidsnorm heeft geschonden. De centrale vraag die beantwoordt moet worden is of (verweerder 1) aan de algemene zorgvuldigheidsnorm heeft voldaan op het moment dat zij er achter kwam dat twee leerlingen niet aanwezig waren op het afgesproken tijdstip.

Naar het oordeel van de rechtbank heeft (verweerder 1) echter niet de algemene zorgvuldigheidsnorm van Art. 6:162 lid 2 BW geschonden. Hierbij wordt ten eerste in aanmerking genomen dat, zoals (verweerder 1) heeft betoogd, het verzameltijdstip van 15.30 uur vooral tot doel had om ervoor te zorgen dat er geen leerlingen zouden achterblijven in het park en de bus zouden missen. Van achtergebleven leerlingen was om 15.30 uur geen sprake. Op het moment dat de docenten hoorden dat twee leerlingen het park al hadden verlaten, heeft een van de docenten een van deze leerlingen gebeld. Het bleek dat zij inderdaad al naar het parkeerterrein waren gelopen. De docenten hebben toen verder geen actie ondernomen, omdat zij samen met de andere leerlingen ook snel naar het parkeerterrein zouden lopen.

Op het moment dat de docenten bij het parkeerterrein kwamen was de mishandeling van (verzoeker) immers al voorbij. Dit verandert echter niets aan het oordeel over het niet schenden van de algemene zorgvuldigdheidsnorm. Immers, de leerlingen mochten gedurende de dag ook vrij rondlopen in het park en ook daar stonden zij niet onder voortdurend toezicht van de docenten. De omstandigheid dat op de school van (verweerder 1) leerlingen zitten die moeilijk opvoedbaar zijn en gedragsproblemen veroorzaken maakt dus niet dat (verweerder 1) om die reden meer actie had moeten ondernemen.

Op het moment dat de docenten erachter kwamen dat een aantal leerlingen al vooruit was gelopen naar het parkeerterrein, was het voor hen niet voorzienbaar dat deze leerlingen op het parkeerterrein iemand zouden mishandelen. Dat wil niet zeggen dat de mishandeling niet voorkomen had kunnen worden als (verweerder 1) anders had gehandeld, maar dat is niet waar het hier om gaat. Het gaat er om dat de mate van waarschijnlijkheid van dit ongeval niet zo groot was dat (verweerder 1) om 15.30 uur anders had moeten handelen dan zij heeft gedaan (vergelijk het zogenoemde Zwiepende tak-arrest, Hoge Raad 9 december 1994, NJ 1996/403).

Omdat (verweerder 1) de algemene zorgvuldigheidsnorm van art. 6:162 lid 2 BW niet heeft geschonden heeft zij ook niet onrechtmatig gehandeld. (Verweerder 2) is dan ook niet aansprakelijk voor de schade van (verzoeker).

(2) de kosten van het deelgeschil te begroten op € 9.234,60 inclusief BTW, vermeerderd met de proceskosten. (Verzoeker) heeft de kosten van het deelgeschil begroot op € 9.234,60 inclusief kantoorkosten en BTW(30 uur x € 240,00 per uur exclusief 6% kantoorkosten en exclusief 21% BTW).(Verweerder 2) is akkoord met het uurtarief van € 240,00 per uur, maar stelt zich op het standpunt dat een tijdsbesteding van 30 uur te veel is. Zij acht 20 uur redelijk.

Naar het oordeel van de rechtbank is een tijdsbesteding van 20 uur voor dit deelgeschil redelijk. De zaak is niet zodanig complex dat de in rekening gebrachte 30 uren redelijk zijn. De rechtbank begroot de kosten dan ook op € 6.156,48 (inclusief kantoorkosten en BTW), te vermeerderen met het griffierecht van € 618,00, is € 6.774,48.

De vraag of (verweerder 2) voor een bepaald gevolg -ontstaan door een gedraging van een groep leerlingen- aansprakelijk is, hangt af van de mate van waarschijnlijkheid dat het ongeval zich zou voordoen. Wanneer een aantal leerlingen een dagje in een pretpark rondlopen en na die tijd alvast naar het parkeerterrein zijn gelopen om vervolgens daar in een bus te stappen, betekent niet automatisch dat het voorzienbaar is dat de leerlingen iemand zouden mishandelen. Met andere woorden: het lag niet in de lijn der verwachting -het was onwaarschijnlijk- dat de mishandeling zou voordoen.
Het wordt niet duidelijk waarom dader zelf niet is aangesproken. Is verder een specialistisch uurtarief gerechtvaardigd als de vordering niet ontvankelijk wordt verklaard omdat een niet bestaand (rechts)persoon wordt aangesproken?