Struikelpartij van werknemer na afloop van jubileumfeest: werkgever is (vooralsnog) niet aansprakelijk.

Rechtbank Midden-Nederland, 25 juli 2018
Na afloop van het jubileumfeest van (verweerder) -werkgever- struikelt (verzoeker) -werknemer- op een nabij gelegen onverharde parkeerplaats. (Verzoeker) komt ten val en loopt blijvend letsel op.

(Verzoeker) stelt (verweerder) aansprakelijk, primair o.g.v. art. 7:658 BW, subsidiair o.g.v. art. 7:611 BW. Zowel (verweerder) als de aansprakelijkheidsverzekeraar van (verweerder) wijzen aansprakelijkheid van de hand. (Verzoeker) start daarom een deelgeschilprocedure.

De kantonrechter acht in de eerste plaats (verweerder) niet aansprakelijk o.g.v. art. 7:658 BW. In de tweede plaats is de kantonrechter van mening dat aansprakelijkheid o.g.v. art. 7:611 BW in een deelgeschil niet vastgesteld kan worden zonder nadere bewijslevering.

Verzoek Rechtbank
(Verzoeker) verzoekt de kantonrechter om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:

(1) te bepalen dat (verweerder) aansprakelijk is, primair ex art. 7:658 BW, dan wel subsidiair ex art. 7:611 BW als gevolg van het ongeval;

(2) te bepalen dat (verweerder) gehouden is de uit het ongeval voor hem voortgevloeide en voortvloeiende materiële en immateriële schade volledig te vergoeden;

(3) (verweerder) ten aanzien van de schade te veroordelen tot betaling aan hem van een eerste voorschot van € 50.000,-;

Aansprakelijkheid o.g.v. art. 7:658 BW

De kantonrechter stelt voorop dat ongevallen tijdens door de werkgever georganiseerde (ontspannende) activiteiten aanleiding kunnen geven tot aansprakelijkheid o.g.v. art. 7:658 BW. Daarvoor is echter vereist dat de activiteiten zijn aan te merken als ‘door de werknemer te verrichten werkzaamheden’. Tussen de activiteiten en de door de werknemer te verrichten werkzaamheden moet een voldoende nauw verband bestaan (zie o.a. rb. Utrecht 23 augustus 2012, JAR 2012/305 Speedboat).

De kantonrechter is van oordeel dat een dergelijk verband niet aanwezig is. Aanwezigheid op het (jubileum)feest op de vrijdagavond was vrijblijvend, alle werknemers waren uitgenodigd. In de uitnodiging en de vervolgmail is niet te lezen dat werknemers werden ‘geacht’ aanwezig te zijn of dat daartoe druk werd uitgeoefend. Dat dit voor (verzoeker) anders was is niet, althans onvoldoende, gebleken. (Verweerder) heeft weersproken dat (verzoeker) een leidinggevende positie had of MT-lid was en uit dien hoofde aanwezig werd geacht te zijn.

Los daarvan heeft (verzoeker) onvoldoende onderbouwd, dat MT-leden zoals hij op het feest aanwezig moesten zijn (dat zou zijn afgesproken) en hun teams moesten aansporen ook te komen. Een vergaderverslag of instructie is bijvoorbeeld niet overgelegd. Uit de omstandigheid dat een aantal directe collega’s van (verzoeker) uiteindelijk ook niet naar het feest is gegaan, volgt eveneens dat op aanwezigheid kennelijk minder is aangedrongen dan (verzoeker) heeft gesteld. Dat (verzoeker) heeft besloten wel te gaan, maakt dat dat niet anders. Dat het wegblijven van het feest ook maar enige consequentie had voor de positie van werknemers of dat zij daarop zijn aangesproken is ook niet gebleken. Ook waren de werknemers ter plekke vrij in het bijwonen van de verschillende festiviteiten en duur van hun bezoek.

Aansprakelijkheid o.g.v. art. 7:611 BW 

Een werkgever kan ook aansprakelijk zijn voor de schadelijke gevolgen van een aan zijn werknemer buiten de uitoefening van diens werkzaamheden overkomen ongeval, als die schade (mede) is ontstaan doordat de werkgever, beoordeeld naar de bijzondere omstandigheden van het geval zich niet overeenkomstig artikel 7:611 BW heeft gedragen als een goed werkgever (HR 17 april 2009, JAR 2009, 128 Rollerskate).

(Verzoeker) stelt dat het onverharde parkeerterrein daadwerkelijk een bijzonder risico op schade met zich meebracht. De stelling van (verzoeker) moet door middel van nadere onderbouwing en/of bewijslevering duidelijk worden. In het kader van deze deelgeschilprocedure is daarvoor in principe geen ruimte. De kantonrechter ziet geen aanleiding op dat uitgangspunt een uitzondering te maken.

De kantonrechter kan dan ook niet vaststellen of (verweerder) al dan niet aan haar op eisen van goed werkgeverschap gebaseerde zorg- en preventieplicht heeft voldaan. Of de val van (verzoeker) als een ‘huis- tuin- en keukensituatie’ of als ‘domme pech’ moet worden gezien waarbij aansprakelijkheid ontbreekt, valt op dit moment niet te beoordelen.

Voor zover het verzoek is gebaseerd op art. 7:611 BW is het verzoek nu niet toewijsbaar. Dit geldt daarmee eveneens voor het door (verzoeker) verzochte voorschot.

(4) de kosten van (verzoeker) in deze procedure te begroten op € 9.593,73 (26 uur x uurtarief van € 285,- x 7% kantoorkosten x 21% BTW) en (verweerder) te veroordelen in de kosten van de procedure. De onderhavige zaak betreft naar het oordeel van de kantonrechter een niet per definitie eenvoudig deelgeschil, maar is ook niet dermate complex dat dit een tijdsbesteding van 26 uren rechtvaardigt, zonder enige inzichtelijke urenspecificatie of bijzondere onderbouwing.

De met de opstelling van het verzoekschrift en de verdere behandeling van de zaak gemoeide, redelijke kosten zullen door de kantonrechter dan ook worden begroot op € 6.172,68 (20 uur x uurtarief van € 220,- x 7% kantoorkosten x 21% BTW + het door (verzoeker) betaalde griffierecht van € 476,-.

Omdat de aansprakelijkheid van (verweerder) niet is komen vast te staan, zal de rechtbank de kosten slechts begroten en niet ook een veroordeling tot betaling daarvan uitspreken.

Interessante uitspraak waarbij de kantonrechter de vereisten voor aansprakelijkheid o.g.v. de artikelen 7:658 en 7:611 BW op een rij zet. Er is geen aansprakelijkheid o.g.v. art. 7:658 BW, terwijl voor de aansprakelijkheid o.g.v. art. 7:611 BW nog het nodige moet worden uitgezet. Daar is in een deelgeschil echter geen ruimte voor.

Wat verder opvalt is de begroting van de kosten: het aantal uren word verminderd en het uurtarief wordt verlaagd.