Surveillerende docent krijgt een flesje -gegooid door een leerling- tegen zijn hoofd. Kwestie is niet geschikt voor een deelgeschilprocedure.

Rechtbank Limburg, 7 juni 2018
(Verzoeker) -in loondienst bij (verweerder) als docent- krijgt tijdens het surveilleren in de kantine van de school een flesje -gegooid door een leerling- tegen het achterhoofd. (Verzoeker) meldt zich vervolgens ziek.  (Verzoeker) stelt (verweerder) aansprakelijk voor de gevolgen van het voorval. De rechtbank komt tot de conclusie dat de kwestie zich niet leent voor een deelgeschil: nadere bewijsvoering is nodig. Het verzoek wordt afgewezen.
Verzoek Rechtbank
(Verzoeker) verzoekt de kantonrechter op grond van art. 1019w RV:

(1) te verklaren voor recht dat (verweerder) op grond van art. 7:658 BW aansprakelijk is voor de door (verzoeker) geleden schade als gevolg van het ongeval;

De kantonrechter is van oordeel dat het onderhavige geschil zich niet leent voor een afdoening in het kader van een deelgeschilprocedure. Om een oordeel te kunnen geven over de verzochte verklaring voor recht is van essentieel belang dat vastgesteld wordt of er een causaal verband is tussen de door (verzoeker) gestelde psychische klachten en het voorval.

Partijen twisten hierover. Relevant daarbij is of (verzoeker) -bekend met burn-outklachten- voorafgaand aan het voorval al psychische klachten ondervond. Dit lijkt te volgen uit het arbeidsdeskundig rapport, waarin staat opgenomen dat (verzoeker) achttien maanden voorafgaand aan het voorval al psychische klachten ervoer.

Op basis van de in het geding gebrachte stukken en hetgeen partijen over en weer hebben aangevoerd kan niet vastgesteld worden of er een causaal verband bestaat tussen de door (verzoeker) gestelde psychische klachten en het voorval.

Evenmin kan bij de huidige stand van zaken beoordeeld worden of (verweerde) al dan niet voldaan heeft aan haar zorgplicht. Er bestaat onduidelijkheid over het veiligheidsbeleid en het toezicht. Gezien het voorgaande kunnen de voor het beantwoorden van de aansprakelijkheidsvraag van belang zijnde feiten onvoldoende worden vastgesteld: nadere bewijsvoering is nodig.

De kantonrechter is dan ook van oordeel dat de investering in tijd, geld en moeite niet opweegt tegen het belang van het verzoek en de bijdrage die een beslissing aan de totstandkoming van een minnelijke regeling kan leveren. Het verzochte met betrekking tot de vaststelling van de aansprakelijkheid zal dan ook worden afgewezen.

(2) (verweerder) te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten van € 4.073,55 inclusief BTW; Weliswaar dient er een redelijke verhouding te zijn tussen het bedrag van de kosten en de omvang van de schade, maar daaruit volgt echter niet dat de buitengerechtelijke kosten niet begroot kunnen worden indien de omvang van de schade (nog) niet exact bekend is.

Op grond van de in het geding gebrachte declaraties en/of specificaties kan in het onderhavige geval niet worden beoordeeld of de gevorderde buitengerechtelijke kosten voldoen aan de dubbele redelijkheidstoets ex art. 6:96 BW. Hoewel het op zichzelf genomen redelijk is dat (verzoeker), gezien het hem overkomen voorval, kosten maakt, geven de in het geding gebrachte specificaties in het kader van dit deelgeschil onvoldoende inzicht in de aard en omvang van de werkzaamheden, zodat zulks niet kan worden vastgesteld en niet kan worden beoordeeld of de door (gemachtigde verzoeker) aan (verzoeker) in rekening gebrachte buitengerechtelijke kosten van € 4.073,55 inclusief BTW als in redelijkheid gemaakte kosten aan (verweerder) kunnen worden toegerekend.

Dientengevolge bestaat thans geen grond om te bepalen dat (verweerder) dit bedrag aan buitengerechtelijke kosten aan (verzoeker) dient te vergoeden.

(3) de kosten van onderhavige procedure te begroten op € 6.864,35 en (verweerder) te veroordelen tot betaling van deze kosten. (Gemachtigde verzoeker) stelt in totaal een bedrag van € 6.864,35 (23 uur x een uurtarief van € 235,– + 6% kantoorkosten + 21% BTW) aan advocaatkosten te hebben gemaakt. (Verweerde) heeft zich niet verzet tegen het door de advocaat gehanteerde uurtarief en het gedeclareerde aantal uren.

De kantonrechter acht het gehanteerde uurtarief niet onredelijk. De kantonrechter is van oordeel dat er sprake is van een rekenfout, gezien de zelf opgevoerde uren. De optelsom van de uren bedraagt niet 23 maar 21 uren. De vordering zal dienovereenkomstig worden gelezen en aangepast, waardoor de kosten van de procedure aan de zijde van (verzoeker) worden begroot op een bedrag van € 6.346,45 (21 uur x € 235,– + 6% kantoorkosten +21% BTW + € 79,– griffierecht).

De aansprakelijkheid staat in deze kwestie nog niet vast, waardoor een proceskostenveroordeling achterwege blijft. De verzochte veroordeling van (verweerder) in de kosten van dit deelgeschil zal dan ook worden afgewezen.

Er is nog (heel) veel onduidelijk in deze kwestie: is er een causaal verband tussen de gestelde klachten en het voorval? Had (verzoeker) voor het voorval al psychische klachten? Kreeg (verzoeker) een leeg of vol flesje tegen zijn achterhoofd? Is er sprake van een arbeidsongeval of van een ziekte?

Ergo, nadere bewijsvoering is nodig, dat moge voor iedereen duidelijk zijn. Opvallend is dan het feit dat de rechtbank -zonder nadere motivering- van oordeel is dat het door (verzoeker) ingediende verzoekschrift in deze deelgeschilprocedure niet als volstrekt onnodig of onterecht kan worden beschouwd.