Systeemplafondplaat gevallen. Gebruiker/eigenaar van het pand aansprakelijk? en/of werkgever aansprakelijk?

Rechtbank Den Haag 8 november 2013
[A] was als uitzendkracht te werk gesteld bij B2. Op 8 september 2009 heeft hij werkzaamheden uitgevoerd in het verpleeghuis Sint Antonius te Volkel (hierna: het pand), bestaande uit het aanleggen van glasvezelkabels. Ter plaatse is besloten om de kabels via het plafond naar boven te leiden. Bij het terugplaatsen van één van de plafondplaten door [A] is een andere plafondplaat, met in het midden van die plaat een spotje, naar beneden gevallen. [A] stelt dat de plaat hem heeft geraakt en dat hij hierdoor letsel heeft opgelopen dat tot schade heeft geleid.[A] heeft zowel Brabant Zorg (gebruiker van het pand) en Zorggoedbrabant (eigenaar van het pand) als B2 aansprakelijk gesteld voor de gevolgen van het ongeval.
Verzoek Rechtbank
te oordelen dat Brabant Zorg en Zorggoedbrabant 2 aansprakelijk zijn op basis van artikel 6:174 BW voor de schade die [A] heeft geleden en nog zal lijden naar aanleiding van het ongeval en dat Nationale-Nederlanden gehouden is de schade rechtstreeks aan [A] te voldoen;  De rechtbank stelt op basis van de door [A] bij brief van 17 mei 2013 overgelegde foto’s derhalve vast dat in de naar beneden gevallen plafondplaat een scheur zat vanaf het spotje in het midden van de plaat lopend tot de rand van de plaat. Dat deze scheur, zoals [A] heeft gesteld, de oorzaak van de val is geweest acht de rechtbank echter onvoldoende feitelijk onderbouwd. Hiertoe overweegt de rechtbank dat, zoals in de eerdere deelgeschilbeschikking van 30 maart 2011 reeds is overwogen, het ongevalsrapport van de Arbeidsinspectie daarop in ieder geval niet duidt, aangezien aan de plafondplaat geen onregelmatigheden waren te zien waardoor de plaat uit het systeem is gevallen en de profielen niet beschadigd waren. Ook op basis van de in het kader van het voorlopig getuigenverhoor afgelegde verklaringen kan niet worden vastgesteld dat genoemde scheur de val van de plaat heeft veroorzaakt. Voorts is in het door Nationale-Nederlanden c.s. overgelegde rapport van Cunningham Lindsey van 8 mei 2013 vermeld dat de mogelijkheid dat een systeemplafondplaat omlaag valt doordat er een klein scheurtje inzit vrijwel volledig wordt uitgesloten.De rechtbank concludeert dat van aansprakelijkheid van Brabant Zorg en Zorggoedbrabant 2 op basis van artikel 6:174 BW geen sprake is.
te oordelen dat [B 2] als werkgever op basis van artikel 7:658 en/of artikel 6:170 BW en/of artikel 7:611 BW aansprakelijk is voor de schade die [A] heeft geleden en nog zal lijden naar aanleiding van het ongeval en dat Amlin gehouden is de schade rechtstreeks aan [A] te voldoen  Vaststaat dat [B 2] een VCA-gecertificeerd bedrijf is dat van haar werknemers vergt dat zij een Basis Veiligheid VCA-diploma halen. Dat gold ook voor [A]. Hij heeft het diploma op 16 juli 2009 gehaald. Op 17 juni 2009 zijn de veiligheidsrisico’s van zijn functie met [A] besproken, voorafgaand aan de start van zijn werkzaamheden. Voorts heeft hij op 18 juni 2009 een pakket met persoonlijke beschermingsmiddelen ontvangen, waaronder een veiligheidshelm. Daarnaast heeft hij een werkinstructie gekregen van de KAM-coördinator. Bij die gelegenheid is hem ook een boekje met veiligheidsinstructies verstrekt. Daarnaast worden geregeld toolboxmeetings gehouden, welke verplicht zijn voor werknemers. Tot slot laat [B 2] op regelmatige basis RI&E’s verrichten. Daarmee heeft [B 2] voldoende zorg gedragen voor algemene veiligheidsaspecten.De rechtbank concludeert dat [B 2] voldoende invulling heeft gegeven aan de op haar rustende zorgplicht. Van aansprakelijkheid van [B 2] op grond van artikel 7:658 BW is dan ook geen sprake.A] heeft [B 2] voorts aansprakelijk gesteld op basis van artikel 6:170 BW. Dit artikel stelt de werkgever risico-aansprakelijk voor fouten van zijn ondergeschikten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [A] zijn stelling dat er sprake zou zijn van een fout van een ondergeschikte echter volstrekt onvoldoende feitelijk onderbouwd. Hij heeft in zijn verzoekschrift ter zake volstaan met te stellen dat “niet is uit te sluiten dat de desbetreffende plafondplaat door een collega van [A] verkeerd was teruggelegd”. Het door Nationale-Nederlanden c.s. in het kader van hun verweer ingebrachte rapport van Cunningham Lindsey laat weliswaar de mogelijkheid open dat door één of meer collega’s van [A] kabels op de plafondplaten zijn gelegd waardoor het maximale draagvermogen van die platen is overschreden of dat van verschuivingen van de draagliggers als gevolg van het verwijderen van plafondplaten sprake is geweest, maar hiervan kan niet worden uitgegaan, nu de getuigen dienaangaande niets hebben verklaard en er door de betreffende rapporteur geen onderzoek ter plaatse is verricht. Daar komt bij dat uit het rapport van de Arbeidsinspectie valt af te leiden dat die inspecteur ter plaatse geen onregelmatigheden heeft gezien, ook niet ten aanzien van de plaatsing van de kabels, waardoor de plaat is gevallen. Dat leidt tot de slotsom dat [B 2] ook op deze grond niet aansprakelijk kan worden gehouden.Nu de verzoeken in zoverre niet slagen en er dus sprake is van onverzekerde schade dient te worden beoordeeld of de werkgever op grond van “goed werkgeverschap” alsnog gehouden is de schade voor haar rekening te nemen. [A] laat na aan te geven waarom voornoemd artikel in dit concrete geval toepassing zou moeten vinden.  De rechtbank is van oordeel dat ook deze grondslag het verzoek niet kan dragen. Terecht vermeldt [A] zelf al dat de werking van dit artikel beperkt is. Het gaat niet zo ver dat de werkgever die aan al zijn zorgplichten jegens de werknemer heeft voldaan alsnog aansprakelijk kan worden gehouden voor een ongeval op de werkvloer en/of dat hij gehouden zou zijn ook voor die gevallen een verzekering te sluiten. Dat zou immers feitelijk een risico-aansprakelijkheid impliceren hetgeen volgens de Hoge Raad nu juist niet aan de orde is. De gevallen waarin dit artikel in de rechtspraak wel toepassing heeft gevonden zijn zeer specifiek en niet vergelijkbaar met deze kwestie. Ook op grond van artikel 7:611 BW kan [B 2] derhalve niet aansprakelijk worden gehouden.
de aan de behandeling van het verzoek verbonden kosten te begroten op een bedrag van € 6.613,85 en verweersters te veroordelen tot betaling daarvan.  De rechtbank acht het door mr. Hovinga gehanteerde uurtarief in een zaak als de onderhavige bovenmatig. Ook is de rechtbank van oordeel dat het aantal opgevoerde uren bovenmatig is. Hierbij heeft de rechtbank met name acht geslagen op de omstandigheid dat reeds eerder – tussen [A] en Nationale-Nederlanden c.s. – een deelgeschilprocedure over de aansprakelijkheidsvraag is gevoerd, met een goeddeels vergelijkbaar verzoekschrift. De rechtbank acht het redelijk om het uurtarief te matigen tot € 230,– en het aantal aan de zaak bestede uren tot 13 uur in totaal.Gezien het voorgaande zal de rechtbank de kosten begroten op een bedrag van€ 4.072,80 (13 uur x € 230,–, vermeerderd met kantooropslag van 5% en BTW van 21% en voorts vermeerderd met het betaalde griffierecht van € 274,–).

Nu er geen onregelmatigheden aan de stysteemplafondplaat vastgesteld zijn, de werkgever heeft voldaan aan zijn zorgverplichting en uit niets blijkt dat er fouten zijn gemaakt door ondergeschikten is het een logisch oordeel van de rechtbank dat zowel de gebruiker en eigenaar van het pand alsmede de werkgever van A niet aansprakelijk kunnen zijn voor de schade.