Val van paard als gevolg van afgestoken vuurwerk? Nadere bewijslevering is noodzakelijk

Rechtbank Rotterdam, 25 januari 2021
(Verzoekster) stelt dat zij van haar paard is gevallen op het moment dat haar paard ter hoogte van de tuin van (verweerder 1) was en haar paard schrok van knallende geluiden (afkomstig uit de tuin van verweerder 1). De gestelde toedracht is echter onvoldoende duidelijk. Nadere bewijslevering is noodzakelijk.
Verzoek Rechtbank
(Verzoekster) verzoekt de rechtbank:

(1) te beslissen dat (verweerder 1) en Univé als aansprakelijkheidsverzekeraar aansprakelijk zijn voor het ongeval dat heeft plaatsgevonden;

Meerdere personen hebben een getuigenverklaring afgelegd: Personen A, B, C en de ouders van de minderjarige kinderen: (verweerder 1) en (verweerder 2). Toch is en blijft het onduidelijk wat er nu precies is voorgevallen. (Verweerder 1) en Univé betwisten dat het ongeval is veroorzaakt doordat de kinderen van (verweerder 1) vuurwerk afstaken:

  • Persoon C heeft verklaard dat hij geen vuurwerk heeft gezien dat in de buurt van de paarden tot ontploffing kwam;
  • Uit de eerste verklaring van persoon B volgt dat zij het voorval niet gezien heeft.
  • De kinderen van (verweerder 1) hebben geen zicht gehad op (verzoekster) en persoon A.
  • Het paard van (verzoekster) kan niet geschrokken zijn van het gedrag van de kinderen van (verweerder 1). Zij hielden zich slechts bezig met knalerwten: vuurwerk dat zeer weinig gevaar oplevert met een te verwaarlozen geluidsniveau.

De rechtbank kan de toedracht van het ongeval op basis van hetgeen nu beschikbaar is niet vaststellen. Afwijzing van het verzoek.

(2) de kosten van deze procedure te begroten en (verweerder 1) en Univé te voordelen in de kosten van deze procedure. Verzoek = 33 uur x € 240,- x 6% kantoorkosten x 21% BTW + griffierecht.

De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de geringe complexiteit en de omvang van de zaak een matiging van het aantal uur op zijn plaats is. Gelet op de hoogte van het uurtarief worden de kantoorkosten geacht verdisconteerd te zijn in het uurtarief.

Begroting = 15 uur x € 240,- x 21% BTW + griffierecht. Geen veroordeling.

Forse matiging van de kosten en opnieuw een beschikking waarbij er een ‘streep’ gaat door de kantoorkosten. Wat verder opvalt is dat het verzoekschrift tevens het (voorwaardelijke, secundaire) verzoek bevat tot het bevelen van een voorlopig getuigenverhoor. De rechtbank wijst dat verzoek – in deelgeschil – toe.