Val van werknemer in een trappenhuis. Werkgever aansprakelijk; schending zorgplicht ex art. 7:658 BW

Rechtbank Noord-Holland, 22 juli 2019
Vast is komen te staan dat werknemer (verzoekster) schade heeft opgelopen tijdens de uitoefening van de werkzaamheden; exacte toedracht is onduidelijk gebleven (maar dit komt voor rekening en risico van de werkgever). De rechtbank acht de werkgever (verweerder 2) aansprakelijk: schending zorgverplichting ex art. 7:658 BW.
Verzoek Rechtbank
(Verzoekster) verzoekt de kantonrechter:

(1) vast te stellen dat er sprake is van schending zorgverplichting van (verweerder 2) jegens (verzoekster), en dat er aldus sprake is van aansprakelijkheid a.d.z.v. (verweerder 2).

Reeds eerder is vast komen te staan dat (verzoekster) een arbeidsongeval is overkomen en dat zij dus schade heeft geleden tijdens de uitoefening van haar werkzaamheden.

De exacte, juiste toedracht is onduidelijk, behalve dan dat zij is gevallen in een trappenhuis; (verzoekster) hoeft de exacte, juiste toedracht niet te stellen. Sterker nog, nu (verweerder 2) niet direct onderzoek heeft gedaan, komt de mogelijkheid dat de toedracht is gelegen in een andere, niet aan (verweerder 2) toe te wijten oorzaak, voor rekening en risico van de werkgever.

Voor wat betreft de zorgverplichting het volgende:

  • Vóór en ten tijde van het ongeval geen RI&E;
  • Geen schriftelijke of mondelinge instructies over het gebruik van het trappenhuis en de trap;
  • Niet is gebleken dat het trappenhuis, de trap en het bordes regelmatig werden schoongemaakt;
  • Geen protocol, geen richtlijn, geen contracten met een schoonmaakbedrijf of met de beheerder;
  • Concrete maatregelen waren mogelijk; zie hiervoor de RI&E die na het ongeval werd opgesteld + aanbreng gele markeringen op de trap; aldus niet onmogelijk, niet bezwaarlijk.

Verweerder 2 is aansprakelijk; niet is gebleken dat zij alle redelijkerwijs te nemen maatregelen heeft getroffen om het ongeval te voorkomen.

(2) de kosten van dit deelgeschil te begroten. (Verzoekster) begroot de kosten op € 3.167,78: 11,9 uur x € 220,– per uur x 21% BTW.

(Verweerders c.s.) voeren verweer: het aantal uren is onredelijk. (Verzoekster) heeft het verweer niet weersproken.

De kantonrechter begroot de kosten op € 2.395,80 (9 uur x € 220,– per uur x 21% BTW) + € 81,– griffierecht.

Het geven van schriftelijke of mondelinge instructies voor het gebruik van een trap, gaat natuurlijk (te) ver. Echter, in deze kwestie is dit één van de (meespelende) factoren; er waren meerdere zaken niet op orde.

Wat verder opvalt is dat (verzoekster) de kantonrechter niet verzoekt om (verweerders c.s.) in de kosten te veroordelen. De kantonrechter volstaat daarom met enkel en alleen een begroting (die buiten rechte natuurlijk wordt ingediend bij verweerder 1, met verzoek om deze te voldoen).