Valpartij bij ingang tuincentrum. Toedracht blijft onduidelijk; geen aansprakelijkheid ex art. 6:162 BW of art. 6:174 BW

Rechtbank Gelderland, 16 juli 2019
Oudere dame met rollator – (verzoekster) – komt bij de ingang (met schuifdeuren) van een tuincentrum ten val. Gestelde toedracht/oorzaak van haar val is niet komen vast te staan; geen aansprakelijkheid, noch o.b.v. art. 6:162 BW, noch o.b.v. art. 6:174 BW
Verzoek Rechtbank
(Verzoekster) verzoekt de rechtbank te beslissen dat:

(1) (verweerders c.s.) aansprakelijk zijn voor het (verzoekster) overkomen ongeval.

(Verzoekster) stelt het volgende: Bij het naar binnen gaan van het tuincentrum, toen haar rollator over de drempel was, sloten de automatische schuifdeuren. (Verzoekster) werd geraakt door de rechter schuifdeur. Hierdoor kreeg zij een harde klap van de schuifdeur tegen haar rechter zij; vervolgens valt zij op haar linker zij.

De rechtbank wijst het verzoek van (verzoekster) af en wel om het volgende:

  • (verzoekster) heeft op de ongevalsdatum niet gemeld dat zij is gevallen; 2 weken later vond er voor het eerst contact plaats.
  • Behalve (verzoekster) en haar echtgenoot zijn er geen andere getuigen (zoals omstanders en/of medewerkers van het tuincentrum) naar voren gebracht.
  • Er zijn alleen schriftelijke verklaringen van (verzoekster) (schriftelijk én ter zitting) en van haar echtgenoot. In die verklaringen zit een tegenstrijdigheid. Volgens echtgenoot heeft hij het ongeval gezien, terwijl (verzoekster) ter zitting stelt dat haar echtgenoot voor haar het tuincentrum in liep.
  • Camerabeelden zijn na 14 dagen gewist.
  • Automatische schuifdeuren zijn na het ongeval gecontroleerd door een monteur: geen problemen en/of mankementen.

Niet gebleken dat er sprake was van onveilige of gebrekkige schuifdeuren die niet voldeden aan de eisen die men in de gegeven omstandigheden mocht stellen. Een andere oorzaak voor de valpartij is niet uit te sluiten.

(2) de kosten van dit deelgeschil te begroten en (verweerders c.s.) te veroordelen tot betaling van deze kosten.
(Verzoekster) begroot haar kosten op € 12.230,49 (46 uur x uurtarieven van € 175,– (2016) tot € 230,– (2019) x 5% kantoorkosten (tot 1 januari 2019) x 21% BTW.

De rechtbank is van mening dat de urenbesteding bovenmatig is; een toelichting over de totale periode is niet gegeven, onduidelijk is verder om welke werkzaamheden het gaat. De rechtbank neemt verder een gemiddeld uurtarief van € 215,–.

Kostenbegroting komt uit op € 5.494,– (20 uur x € 215,– x 21% BTW en griffierecht). Geen kostenveroordeling.

Het staat vast dat (verzoekster) op de dag van het ongeval een heupfractuur heeft opgelopen; de gestelde toedracht komt niet  vast te staan. De rechtbank is scherp, met name v.w.b. de aangeleverde getuigenverklaringen vs. de verklaring ter zitting van (betrokkene).