Verhoogde aansprakelijkheidsdrempel bij sport- en spelsituatie houdt niet op te gelden na laatste fluitsignaal. Verweerder toch aansprakelijk vanwege te gevaarlijk en onzorgvuldig gedrag.

Rechtbank Oost-Brabant, 16 maart 2017
Voetbalteam -waar (verzoeker) en (verweerder) deel van uitmaken- spelen een wedstrijd ijsvoetbal. Na het laatste fluitsignaal doet (verzoeker) zijn valbescherming -een plastic bal- uit. (Verweerder) duwt (verzoeker) in de rug als gevolg waarvan (verzoeker) ten val is gekomen en letsel heeft opgelopen (zware hersenschudding, nek- en rugklachten). (Verzoeker) stelt (verweerder) aansprakelijk.
Verzoek Rechtbank
 (1) (Verzoeker) verzoekt de rechtbank vast te stellen dat (verweerder) aansprakelijk is voor de door (verzoeker) ten gevolge van het ongeval geleden schade en dat hij, (verweerder), deze schade dient te vergoeden. Niet reeds de enkele mogelijkheid van een ongeval, als verwezenlijking van aan een bepaald gedrag inherent gevaar, dat gedrag onrechtmatig doet zijn, maar dat zodanig gevaar scheppend gedrag slechts onrechtmatig is indien de mate van waarschijnlijkheid van een ongeval (het oplopen van letsel door een ander) als gevolg van dat gedrag zo groot is dat de dader zich naar maatstaven van zorgvuldigheid van dat gedrag had moeten onthouden (vgl. o.m. Hoge Raad 9 december 1994, NJ 1996, 403 en Hoge Raad 28 maart 2003, NJ 2003, 718). De vraag of aan dit criterium wordt voldaan, dient te worden beantwoord op grond van de specifieke omstandigheden van het geval. De vraag of een deelnemer aan een sport of spel onrechtmatig heeft gehandeld door een gedraging als gevolg waarvan een andere deelnemer letsel is toegebracht, wordt minder spoedig bevestigend beantwoord dan in het geval dat diezelfde gedraging buiten een sport- of spelsituatie heeft plaats gevonden.De verhoogde aansprakelijkheidsdrempel houdt naar het oordeel van de rechtbank in dit geval niet op te gelden doordat het fluitsignaal van de scheidsrechter had geklonken en enkele deelnemers bezig waren het veld te verlaten om een volgende groep spelers de mogelijkheid te bieden het ijsvoetbalspel te spelen. Zowel (verzoeker) als (verweerder) bevonden zich ten tijde van het ongeval nog op het ijs.

In dit licht dient vervolgens met betrekking tot de aansprakelijkheid de vraag te worden beantwoord of de gedraging van (verweerder) op (datum ongeval) valt binnen een normale uitoefening van het ijsvoetbalspel. Dat is naar het oordeel van de rechtbank niet het geval. Het handelen van (verweerder) jegens (verzoeker) op (datum ongeval) was zodanig gevaarlijk en onzorgvuldig dat dit handelen als onrechtmatig moet worden aangemerkt (artikel 6:162 BW). Daarbij oordeelt de rechtbank met name de volgende vaststaande feiten en omstandigheden doorslaggevend:

(a) het fluitsignaal voor het einde van de wedstrijd had reeds geklonken en verschillende deelnemers waren bezig de ijsbaan te verlaten of hadden de ijsbaan reeds verlaten; (b) (verzoeker) was bezig de ijsbaan te verlaten en nam geen deel meer aan het spel; (c) (verzoeker) had de plastic bal reeds uitgetrokken en droeg geen bescherming meer, hetgeen voor (verweerder) kenbaar was; (d) (verweerder) heeft (verzoeker) opzettelijk in de rug geduwd, hetgeen (verzoeker) niet aan heeft zien (kunnen) komen; (e) (verweerder) droeg ten tijde van de duw wel nog de plastic bal, waarvan het extra verende effect op (verzoeker) (verweerder) gelet het eerder gespeelde spel bekend was.

Op grond van deze vaststaande feiten en omstandigheden was de mate van waarschijnlijkheid van een ongeval en het oplopen van letsel door (verzoeker) als gevolg van de duw naar het oordeel van de rechtbank zo groot dat (verweerder) zich daarvan naar maatstaven van zorgvuldigheid had moeten onthouden. (Verweerder) is aansprakelijk voor de door (verzoeker) ten gevolge van het ongeval op (datum ongeval) geleden schade.

 (2) Tevens verzoekt (verzoeker) de kosten van de deelgeschilprocedure te begroten op € 2.042,54 incl. BTW en de kosten voor het bespreken en bestuderen van het verweerschrift, het opstellen van de pleitnotitie etc. op € 3.142,37 en het griffierecht op € 288,–, met veroordeling van (verweerder) tot betaling van deze kosten. De Rechtbank verwerpt het beroep van (verweerder) op eigen schuld aan de zijde van (verzoeker). (Verzoeker) had redelijkerwijs geen rekening hoeven te houden dat hij, nadat het voor het einde van de wedstrijd was gefloten, hij zijn plastic bal had uitgetrokken en zich richting de uitgang van de ijsbaan begaf, opzettelijk in de rug zou worden gelopen door een teamgenoot.

Nu aansprakelijkheid van (verweerder) vaststaat, zal het verzoek van (verzoeker) om (verweerder) in de kosten van het deelgeschil te veroordelen worden toegewezen. De rechtbank ziet daarbij geen aanleiding om die kosten op een lager bedrag te begroten dan het door (verzoeker) begrote totaalbedrag van (€ 2.204,53 + € 3.142,38 + € 288,– =) € 5.634,91.

Interessant is het beroep van (verweerder) op eigen schuld o.g.v. art. 6:101 BW aan de zijde van (verzoeker). (Verweerder) stelt dat (verzoeker) de ijsbaan op een onzorgvuldige manier heeft verlaten en dat (verzoeker) -als organisator van het teamuitje- zelf een spel heeft uitgekozen dat gericht is op baldadig gedrag. Het is niet onbegrijpelijk dat de rechtbank het beroep van (verweerder) verwerpt. Immers, het was niet mogelijk om de ijsbaan door de spelersuitgang te verlaten met de plastic bal om het lichaam. Tevens kan van (verzoeker) als initiatiefnemer niet worden gevergd dat hij zodanige maatregelen treft dat de kans op baldadig gedrag volledig wordt uitgesloten.