Verzoek openbreken finale kwijting leent zich niet voor behandeling in deelgeschil; nadere bewijslevering nodig

Rechtbank Midden-Nederland 13 april 2022
In 2017/2018 heeft verzoekster een tandheelkundige behandeling (implantologische operatie) ondergaan bij de verweerster (verzekerd bij VvAA). Verzoekster was ontevreden over de behandeling en bejegening en daarom heeft ze een klacht ingediend bij het KNMT. Dit heeft niet tot een oplossing geleid en daarom is het geschil voorgelegd aan de Stichting Geschillen Instantie Mondzorg (hierna: SGIM). Het SGIM is opgericht om een bindend advies te verkrijgen, waarbij de maximale vergoeding wordt vastgelegd op € 25.000,-.

Het SGIM oordeelde dat de implantaten onherstelbaar beschadigd zijn en dat niet is gehandeld zoals van een redelijke handelend en redelijk bekwaam tandarts-implantoloog mag worden verwacht. Dit is een aan verweerder toe te rekenen tekortkoming in de behandelovereenkomst.  Er wordt een bedrag van € 25.000,- toegekend voor terugbetaling van de behandeling, het opnieuw vastzetten van de brugconstructie en de herbehandeling.

Verzoek Rechtbank
Verzoekster verzoekt de rechtbank:

(1) primair: voor recht te verklaren dat verweerster en VvAA de schade moeten vergoeden die is ontstaan door de behandelingen in 2017 en 2018, voor zover de schade nog niet is vergoed door de door SGIM toegekende schadevergoeding van € 25.000,-;

subsidiair: de vaststellingsovereenkomst partieel te vernietigen, namelijk uitsluitend en alleen voor zover die overeenkomstig betrekking heeft op de schadevergoedingsvordering boven de € 25.000,-.

Het primaire verzoek is niet toewijsbaar, omdat het verzoek zich niet leent voor een behandeling en beoordeling in de deelgeschilprocedure.
Verzoekster voert kort samengevat aan dat het voor haar niet duidelijk was dat ze afstand zou doen van het meerdere boven € 25.000,- en dat zij niet is geïnformeerd over welke rechten zij prijs zou geven. Dit blijkt ook niet uit de informatie van de SGIM. Daarnaast zou er geen wilsovereenstemming zijn voor het onderdeel boven de € 25.000,-. Verweerster en VvAA hebben verweer gevoerd. Voor een inhoudelijke beoordeling zal verdere bewijslevering nodig zijn, door middel van het horen van getuigen. In dit kader kan de rechtbank niet beoordelen of verzoekster aanspraak kan maken op de boven de door SGIM toegekende schade van € 25.000,-. Uit nadere bewijslevering zal dit moeten blijken. Dit zal veel tijd, kosten en moeite met zich meebrengen en daarom wordt het verzoek om een beslissing in dit deelgeschil afgewezen. De gewone (bodem)procedure is de aangewezen weg.
Het subsidiaire verzoek leent zich niet voor behandeling in deelgeschil, omdat het in de kern niet om dood of letsel gaat, maar om het aantasten van het bindend advies van het SGIM.
(2) de kosten van de procedure te begroten op € 8.470 en verweerster en VvAa tot betaling te veroordelen te vermeerderen met het griffierecht. De rechtbank is van mening dat dit deelgeschil niet volstrekt onnodig of onterecht aanhangig is gemaakt. Partijen waren immers in een impasse geraakt en het was niet uitgesloten dat een en ander tot een vaststellingsovereenkomst kon leiden. De kosten worden daarom begroot op een bedrag van € 6.050,- inclusief BTW (20 uur x € 250,- inclusief kantoorkosten) te vermeerderen met het griffierecht. Het aantal uren wordt bijgesteld van 28 naar 20. De rechtbank acht het uurtarief redelijk, mits de 6% kantoorkosten niet zelfstandig in rekening worden gebracht. Nu de aansprakelijkheid tussen partijen in geschil is, zullen verweerster en VvAA niet in de kosten worden veroordeeld.

Een afwijkend type zaak waarvan de vraag is of deze nu echt wel in deelgeschil moet worden behandeld.