Verzoeken afgewezen, want toewijzing onvoldoende bijdrage aan vaststellingsovereenkomst

rechtbank ‘s-Gravenhage 19 december 2012, LJN: BZ2046
Verzoeker als buitenstaander oogletsel door paintball, aansprakelijkheid erkend. Verzoeken afgewezen want toewijzing zou onvoldoende bijdragen aan totstandkoming vaststellingsovereenkomst. Subsidiair verzoek ook inhoudelijk afgewezen. Bij begroting zowel uren als tarief gematigd.
Verzoek Rechtbank
Primair: te bepalen dat de door [verzoeker] opgesomde oogheelkundige beperkingen/restgevolgen als bindend uitgangspunt dienen te gelden voor de verdere schaderegeling respectievelijk voor de regeling van zijn verlies van arbeidsvermogen. De rechtbank stelt voorop dat [verzoeker] met het primaire verzoek heeft beoogd dat de door Lindenburg en Stilma geconstateerde klachten aan het oog ten gevolge van het ongeval (en dus niet de ten gevolge van de klachten bestaande beperkingen) door de rechtbank worden vastgesteld.
Ter zitting is gebleken dat ook wanneer het geschil omtrent de omvang van de klachten is opgelost, nog diverse fundamentele geschilpunten tussen partijen blijven bestaan. Zo verschillen partijen van mening over de ten gevolge van de klachten bestaande medische beperkingen, dienen de functionele mogelijkheden van [verzoeker] nog in kaart te worden gebracht en moet ook de discussie over de schadeomvang c.q. de hoogte van de uitkering nog worden gevoerd. Gelet hierop kan de verzochte beslissing niet, althans onvoldoende bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. Het verzoek wordt derhalve afgewezen.
Subsidiair: te bepalen dat het rapport van arbeidsdeskundige Wouters als bindend uitgangspunt voor de verdere schaderegeling respectievelijk voor de regeling van zijn verlies van arbeidsvermogen heeft te gelden. Nu de hiervoor weergegeven geschilpunten ook na deze verzochte beslissing nog zullen bestaan, geldt ook hier dat toewijzing van dit verzoek niet, althans onvoldoende kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. Ook dit verzoek wordt derhalve afgewezen.
Los daarvan geldt dat dit verzoek ook op inhoudelijke gronden niet voor toewijzing vatbaar is. Wouters heeft in zijn rapport immers te kennen gegeven dat hij overleg met Lindenburg wenste te plegen over de situatie van [verzoeker] en meer in het bijzonder over de hoge oogboldruk en de vraag of dit consequenties zou kunnen hebben voor de door hem beschreven belastbaarheid. Dit overleg heeft echter nimmer kunnen plaatsvinden wegens het overlijden van Lindenburg. Daar komt bij dat de destijds door Wouters aangehaalde verhoogde oogdruk inmiddels door de operatieve ingrepen in 2006 is verminderd. Het rapport van Wouters is derhalve onvolledig en door latere ontwikkelingen achterhaald. Gelet hierop is de rechtbank met Aegon van oordeel dat aan de bevindingen van Wouters geen beslissende waarde kan worden toegekend. Nieuw of aanvullend onderzoek door een arbeidsdeskundige ter vaststelling van het verlies van arbeidsvermogen van [verzoeker] is derhalve noodzakelijk.
Aegon te veroordelen in de kosten van deze deelgeschilprocedure en deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Het is op zichzelf redelijk dat aan de zijde van [verzoeker] kosten in verband met het onderhavige deelgeschil zijn gemaakt. Gelet hierop zal de rechtbank overgaan tot begroting van de kosten.
De rechtbank leidt uit de overgelegde kostenbegroting af dat volgens mr. Vogelzang rekening dient te worden gehouden met 28 uur in totaal, een uurtarief van € 297,– (op basis van de ASP-staffel) dan wel € 230,– (op basis van het Aegon-beleid), 6% kantoorkosten en 21% BTW.
De rechtbank is met Aegon van oordeel dat de in rekening gebrachte tijd, gezien de omvang en de mate van complexiteit van het onderhavige deelgeschil, bovenmatig is. Het is redelijk om het aantal uren te matigen tot 10 uur in totaal (4 uur in verband met het opstellen van het verzoekschrift en 6 uur in verband met het bestuderen van het verweerschrift en het voorbereiden en bijwonen van de zitting). Voorts is het redelijk om uit te gaan van een uurtarief van € 230,–. De kosten worden derhalve begroot op € 2.949,98 (10 uur x € 230,–, vermeerderd met kantooropslag van 6% en BTW). Deze kosten worden vermeerderd met het door [verzoeker] betaalde griffierecht ad € 267,–, zodat het totaal uitkomt op een bedrag van € 3.216,98.
Nu de aansprakelijkheid van Aegon voor de gevolgen van het [verzoeker] overkomen ongeval vast staat, wordt zij conform het onder III opgenomen verzoek uitvoerbaar bij voorraad in de hiervoor genoemde kosten veroordeeld.

Volgens de rechtbank zullen na beslissing van het deelgeschil dusdanige geschilpunten resteren, dat die beslissing niet (voldoende) zou bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. De verzoeken worden dus afgewezen. De vraag rijst of hiermee de grenzen van de deelgeschilprocedure te strak zijn getrokken. Het lijkt reëel dat het mes wordt gezet in zowel uren als uurtarief.