(Verzoeker) heeft voldaan aan zijn schadebeperkingsplicht. Als aansprakelijke partij dienen (verweerders c.s.) aanvullend te bevoorschotten.

Rechtbank Limburg, 6 maart 2018
Kop-staartbotsing: (verzoeker) stond stil voor een verkeerslicht en hij werd door een achteropkomende vrachtwagen aangereden.

Ten tijde van het ongeval dreef (verzoeker) een eenmanszaak. Sinds het ongeval is (verzoeker) -deels- arbeidsongeschikt, waardoor de omzet is afgenomen. Bedrijf (X) wordt ingeschakeld voor een bedrijfskundige rapportage.

Tussen partijen is in geschil de vraag of (verzoeker) wel voldoet aan zijn schadebeperkingsplicht. (Verweerder sub 2) besluit om niet meer aanvullend te bevoorschotten nu (verzoeker) onvoldoende pogingen heeft ondernomen om tot herstel te komen. (Verzoeker) stelt dat hij kan voldoen aan zijn verplichting indien er (financiële) rust en stabiliteit is bereikt.

De rechtbank is van mening dat (verzoeker) niet kan worden tegengeworpen dat hij onvoldoende heeft gedaan om zijn schade te beperken. De rechtbank wijst het verzoek om aanvullend te bevoorschotten toe.

Verzoek Rechtbank
(Verzoeker) verzoekt de rechtbank:
(1) (Verweerders c.s) te veroordelen tot betaling aan (verzoeker) van een voorschot van € 5.510,00, per maand ter zake het door (X) benoemde netto VAV ingaande (datum) en zo telkens voor de maanden die daarop volgen;
De rechtbank stelt vast dat in een eerder stadium de voorzieningenrechter in kort geding heeft vastgesteld dat van (verzoeker) mocht worden verwacht dat hij daadwerkelijk een behandeltraject zou volgen voor zijn geconstateerde PTSS indien een verdere bevoorschotting zou worden toegewezen. (Verzoeker) is -5 maanden later- begonnen met EMDR-therapie. Vervolgens is er een rustpauze ingelast om te stabiliseren, omdat de eerste sessie “leidde tot forse toename van klachten en beperkingen in functioneren”.Niettemin is de rechtbank van oordeel dat (verzoeker) wel met voldoende voortvarendheid is begonnen aan deze therapie. Kennelijk heeft (verzoeker) zich aangemeld bij (A), omdat in een eerder stadium bij (B) de EMDR-behandeling niet werd opgepakt. De rechtbank is zich ervan bewust dat tussen aanmelding en daadwerkelijke behandeling vaak enige maanden kunnen verstrijken zonder dat een patiënt kan worden geholpen. Niet is gebleken dat dit voor (verzoeker) anders zou zijn geweest.

Nu de bevoorschotting achter loopt, is er weer de (financiële) onrust en instabiliteit. Niet is betwist dat dat deze onrust de therapie nadelig heeft beïnvloed. In het licht van deze feiten en omstandigheden kan (verzoeker) niet worden tegen geworpen dat hij onvoldoende heeft gedaan om zijn schade te beperken. De rechtbank stelt voorts vast dat (verzoeker) nog immer van mening is dat de financiële rust en stabiliteit voor hem tot een mogelijk succesvol verloop van de therapie leiden, welk vermoeden ook niet is betwist. Gesteld noch gebleken is dat verdere bevoorschotting zou leiden tot overschrijding van het bedrag dat (verzoeker) mogelijk aan schade heeft geleden.

De rechtbank is daarom van oordeel dat het onder (1) geformuleerde verzoek kan worden toegewezen. Daarbij overweegt de rechtbank dat van (verzoeker) dan wel ten minste mag worden verwacht dat hij per omgaande zijn EMDR-therapie voortzet.

(2) (Verweerders c.s.) te veroordelen tot betaling aan (verzoeker) van de buitengerechtelijke kosten ad € 4.528,48 exclusief BTW, zoals gefactureerd; In een deelgeschil kan ook een inhoudelijk oordeel worden gevraagd over de buitengerechtelijke kosten buiten het deelgeschil. Immers, het leidt ertoe dat een slachtoffer kan (blijven) beschikken over de financiële middelen om daarmee een advocaat te kunnen (blijven) betalen die het slachtoffer bijstaat bij de verdere onderhandelingen.De rechtbank is van oordeel dat het gezien de ook na het kort geding tussen partijen voortdurende discussie over het verstrekken van voorschotten en het vergoeden van de buitengerechtelijke kosten, evident is dat het maken van kosten voor rechtsbijstand noodzakelijk was. Gelet op de aard van het geschil acht de rechtbank het totaalbedrag weliswaar veel, maar niet onredelijk.
(3) De medewerking van (verweerders c.s.) te gelasten voor aanvullend (buitengerechtelijk) onderzoek door (X) om te komen tot een nadere vaststelling van het netto VAV, met bepaling dat (verweerders c.s.) de kosten van dit nader onderzoek dienen te voldoen; (Verzoeker) is van oordeel dat het vooralsnog op € 5.510,00 bepaalde netto VAV niet toereikend is en dat hij ten behoeve van het bepalen van de voorschotten in de toekomst, van belang acht dat deze opnieuw wordt vastgesteld op basis van de actuele cijfers en de huidige situatie.Bij gebrek aan een deugdelijke onderbouwing van deze stelling, onder meer een nadere cijfermatige onderbouwing, is de rechtbank vooralsnog onvoldoende gebleken van het belang van (verzoeker) om in het kader van een deelgeschil deze vordering toe te wijzen.
(4) De medewerking van (verweerders c.s.) te gelasten om (X) in te schakelen voor de door (X) aangegeven begeleiding voor (verzoeker) tot versterking van het ondernemerschap, met bepaling dat (verweerders c.s.) de kosten voor deze begeleiding dient te voldoen; In de bedrijfskundige rapportage van (X) staat dat (verzoeker) geen behoefte heeft aan advies en ondersteuning en vooral rust wenst te hebben. (X) is er daarom niet van overtuigd dat ondersteuning het gewenste effect zal hebben. (Verzoeker) heeft niet verklaard waarom hij thans wel deze begeleiding wenst te ontvangen.De rechtbank acht het begrijpelijk dat (verweerder sub 2) de hiermee samenhangende investering (nog) niet wenst te doen zolang de medische situatie een belemmering dan wel een risico vormt voor het succes van dit traject.
(5) De kosten van de behandeling van het onderhavig verzoek te begroten en (verweerders c.s.) te veroordelen die aan (verzoeker) te voldoen, een en ander met veroordeling van (verweerders c.s.) in de kosten van deze procedure. Uit de overgelegde specificatie en de ter zitting gegeven toelichting blijkt dat de raadsman van (verzoeker) 7 uren en 48 minuten (tegen een uurtarief van € 230,-) en 10 uren en 6 minuten (tegen een uurtarief van € 240,-) heeft besteed aan onder meer het opstellen van het verzoekschrift en overleg met zijn cliënt.In aanmerking nemende de expertise die bij de raadsman aanwezig mag worden verondersteld en zijn bekendheid met het dossier en de aard van het geschil, komt dat aantal uren de rechtbank buitenproportioneel voor. De rechtbank ziet, gelet op de beperkte complexiteit van het deelgeschil, dan ook aanleiding om het aantal uren te matigen en vast te stellen op 8 uren + 4 uren voor de mondelinge behandeling (reis- en zittingstijd). Het totaal is aldus 12 uren.

Om die reden worden de in dit deelgeschil gemaakte kosten begroot op 8 uren x € 230,-, 4 uren x € 240,-, vermeerderd met 7% kantoorkosten en € 287,00 griffierecht: € 3.283,-.

(Verzoeker) heeft de verplichting om de schade zo beperkt mogelijk te houden, voor zover dit redelijkerwijs van hem verlangd mag worden. (Verweerders c.s.) stellen dat (verzoeker) niet aan zijn verplichting heeft voldaan: er wordt niet dan wel te laat aangevangen met therapie, er is geen progressie zichtbaar, enz.

Echter, uit de correspondentie met zorgcentra (A) en (B) leidt de rechtbank af dat (verzoeker) ‘voldoende voortvarend’ is begonnen aan de therapie. Een criterium hiervoor wordt niet gegeven; er zal gekeken moeten worden naar de feiten en omstandigheden en die pakken in casu positief uit voor (verzoeker).