Verzoeker (ZZP-er met een verdwenen opdrachtgever) moet bewijs leveren van verlies van verdienvermogen

Rechtbank Midden Nederland 9 december 2015
Een ZZP-er die werkt voor één opdrachtgever moet aantonen hoe hij inkomen had verworven als die ene opdrachtgever (vanwege de crisis) in ieder geval geen opdrachten meer had gegeven.
Verzoek Rechtbank
 om te bepalen dat het verlies verdienvermogen aan de zijde van [VERZOEKER] een bedrag van € 25.225,00 per jaar beloopt, te rekenen vanaf de datum van het ongeval tot de dag van pensionering van [VERZOEKER];  4.3. Vaststaat dat Wijnings sinds 31 december 2012 niet meer bestaat. [VERZOEKER] heeft -nadat hij 4 jaar werkloos is geweest – 4 jaar voor Wijnings gewerkt. Hij stelt dat hij, het ongeval weggedacht, voor andere opdrachtgevers was gaan werken na het faillissement van Wijnings. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [VERZOEKER] deze stelling onvoldoende feitelijk onderbouwd. Weliswaar heeft hij ter zitting gesteld dat het bedrijf een doorstart heeft gemaakt – de zoon heeft een bedrijf maar onder een andere naam – en dat hij wellicht daar nog werkzaam had kunnen zijn, maar hij heeft dit niet nader geconcretiseerd door middel van bijvoorbeeld een verklaring van de zoon van Wijnings.  4.4.               Ook heeft hij niet feitelijk toegelicht bij welke mogelijke andere opdrachtgevers hij in dat geval aan de slag had gekund. Dit had wel op zijn weg gelegen nu er twijfel kan bestaan over zijn verdere loopbaan gelet op het feit dat hij eerder gedurende een langere periode geen dienstbetrekking heeft gehad en daarna slechts voor één opdrachtgever werkzaam is geweest. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen dat hij na de beëindiging van Wijnings 62 jaar oud was en zijn arbeidsmarktpositie op dat moment gelet op zijn leeftijd minder goed zou zijn geweest. Van [VERZOEKER] mocht verwacht worden nader te concretiseren wat zijn verwachtingen waren over zijn arbeidsmogelijkheden nadien.

Verzoek afgewezen

 om ASR te veroordelen tot betaling aan [VERZOEKER] van een nader voorschot van € 20.000,–, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het wijzen van de beschikking tot aan de voldoening; Het verzoek tot betaling van een nader voorschot van € 20.000,– zal ook worden afgewezen bij gebrek aan belang omdat ter zitting is gebleken dat ASR na het indienen van het onderhavige verzoekschrift E 20.000,– als aanvullend voorschot aan [VERZOEKER] heeft betaald.
 om ASR te veroordelen tot betaling van de door [VERZOEKER] gemaakte buitengerechtelijke kosten zoals bedoeld in artikel 1019aa Rv, begroot op € 5.153,47; [VERZOEKER] verzoekt om een bedrag van E 5.153,47 te vermeerderen met € 3.500,– ter

zake van zittingsvoorbereiding en zitting. Daarbij wordt een uurtarief gehanteerd van E 240,–. De rechtbank is van oordeel dat het uurtarief in dit geval niet bovenmatig voorkomt evenals het gemiddelde aantal uren wat hieruit af te leiden dat aan de zaak is besteed. Het bedrag van € 390,– aan verschotten te vermeerderen met BTW zal in

mindering worden gebracht, nu dit kosten betreft die door een andere advocaat zijn gemaakt en niet gesteld of gebleken is dat deze zich ook met het deelgeschil heeft bezig gehouden. Totaal zullen de kosten op een bedrag van € 8.181,57 worden begroot en zal ASR tot betaling hiervan worden veroordeeld.

 om ASR te veroordelen tot betaling van de door [VERZOEKER] gemaakte buitengerechtelijke kosten zoals bedoeld in dit verzoekschrift begroot op € 3.500,00.

De zaak was aanvankelijk bij de verkeerde rechtbank (sector kanton) ingediend. De kosten worden erg gemakkelijk en ruimhartig toegewezen. De kosten van verweer waren aanzienlijk lager, rechtbanken blijven buitengewoon wisselend oordelen over de kosten.