Verzoekster stelt wisseling van rijbaan. Verzoek leent zich niet voor behandeling deelgeschil, feiten staan (nog) onvoldoende vast

Rechtbank Den Haag 11 mei 2016

de rechtbank kan in dit deelgeschil niet vaststellen dat [verzoekster] een vorderingsrecht heeft dat het totaal van de reeds verstrekte voorschotten overstijgt. Voor nader onderzoek en bewijslevering is in deze procedure geen plaats. Het verzoek wordt dus afgewezen.

Verzoek Rechtbank
 Te bepalen dat de verzekeraar jegens [verzoekster] aansprakelijk is voor de schade die [verzoekster] heeft geleden als gevolg van de aanrijding die zich op 23 augustus 2014 heeft voorgedaan; Anders dan [verzoekster] betoogt, is de rechtbank van oordeel dat de gestelde feitelijke toedracht van het ongeval, in het licht van de gemotiveerde betwisting door de verzekeraar in de vorm van een andersluidende verklaring van [A] , (nog) niet is komen vast te staan. [verzoekster] heeft in het licht van de verklaring van [A] onvoldoende bewijsstukken overgelegd waaruit volgt dat [A] het voertuig van [verzoekster] heeft aangereden en niet [verzoekster] het voertuig van [A] . Daarbij merkt de rechtbank reeds op voorhand op dat de verklaring van [A] – in het licht van de feitelijke situatie ter plaatse en de omstandigheid dat [verzoekster] op het moment van het ongeval vanuit Den Haag op weg was naar Zuid-Rotterdam via de Van Brienenoordbrug – minder waarschijnlijk voorkomt dan de lezing van [verzoekster] over de toedracht van het ongeval.

De rechtbank kan echter niet uitsluiten dat zij door middel van (nadere) bewijslevering toch tot een ander oordeel komt. Voor (nadere) bewijslevering is in de onderhavige procedure geen plaats, nu dit dermate veel tijd, geld en moeite gaat kosten, dat dit niet opweegt tegen het belang van de vordering en de bijdrage die de beslissing kan leveren aan de totstandkoming van een minnelijke regeling. Het verzoek zal daarom op grond van artikel 1019z Rv worden afgewezen.

De verzekeraar te veroordelen tot betaling aan [verzoekster] van een proceskostenvergoeding ter zake buitengerechtelijke kosten zoals bedoeld in artikel 1019aa Rv ten bedrage van € 4.771,27 en € 2.985,80, te vermeerderen met de wettelijke rente. De rechtbank overweegt dat de kosten op grond van artikel 1019aa Rv dienen te voldoen aan de dubbele redelijkheidstoets van artikel 6:96 lid 2 BW. De rechtbank acht het door mr. Quispel gehanteerde uurtarief (€ 240,00 per uur, 6% aan kantoorkosten en 21% aan BTW) in het licht van de eenvoud van de zaak te hoog en zal dit tarief matigen tot een redelijk tarief van € 220. Wat betreft de omvang van de gedeclareerde uren (25,2 uur) overweegt de rechtbank als volgt. Uit het verzoekschrift volgt dat mr. Quispel pas op 26 augustus 2015 is aangevangen met het opstellen van het verzoekschrift. De gedeclareerde werkzaamheden van voor die datum kwalificeren niet als kosten deelgeschil en dienen naar het oordeel van de rechtbank buiten beschouwing te worden gelaten bij de begroting in het kader van artikel 1019aa Rv. De rechtbank zal derhalve alleen werkzaamheden in aanmerking nemen die direct verband houden met de gevoerde procedure.

De rechtbank is van oordeel dat de 8 uur die in rekening zijn gebracht in verband met het opstellen van het verzoekschrift, gezien de omvang en inhoud van het verzoekschrift en de mate van complexiteit van het deelgeschil, redelijk zijn. De rechtbank acht het redelijk om het aantal aan de zaak bestede uren te bepalen op 12 uur in totaal (8 uur opstellen verzoekschrift, 0,5 uur bespreking verzoekschrift met cliënt, 1,5 uur voorbereiden zitting, bijstand tijdens zitting (inclusief reistijd) 1,5 uur, overige werkzaamheden 0,5 uur).

Nu de rechtbank de aansprakelijkheid van [A] voor de gevolgen van het gestelde ongeval, en daarmee de uitkeringsverplichting van de verzekeraar, op basis van de beschikbare stukken niet heeft kunnen vaststellen, zal de verzochte veroordeling van de verzekeraar tot voldoening van de kosten van dit deelgeschil aan [verzoekster] worden afgewezen. Dit betekent dat het begrote bedrag uitsluitend verschuldigd is indien de aansprakelijkheid van [A] alsnog in rechte komt vast te staan.

Het blijft zaak dat eerst feiten worden vastgesteld. Met halve, niet volledige feiten geen deelgeschil beginnen, maar eerst gewoon de feiten vaststellen.