Voetganger struikelt over paaltje die langs de stoeprand is geplaatst en stelt gemeente aansprakelijk. Afgewezen.

Rechtbank Rotterdam 16 februari 2016

Deelgeschil. Bij het opstappen van een stoep struikelt voetganger over een langs de stoeprand geplaatst paaltje. Voetganger spreekt gemeente Rotterdam aan tot vergoeding van zijn schade op grond van een gebrekkige opstal dan wel onrechtmatige daad.

Verzoek Rechtbank
[verzoeker] verzoekt de rechtbank te beslissen over het tussen partijen bestaande deelgeschil waarbij de rechtbank beslist dat de Gemeente aansprakelijk is voor het hem overkomen ongeval en de daaruit voortvloeiende schade;

Gebrekkige opstal?  Uit de foto’s blijkt … dat sprake is van een overzichtelijke straatsituatie, het paaltje deel uitmaakte van een reeks paaltjes die op gezette afstand over de lengte van de stoep waren geplaatst, het paaltje c.q. de paaltjes een donkerder kleur hadden ten opzichte van de tegels van de stoep en voorts dat het paaltje en ook de overige paaltjes, mede gelet op de hoogte ervan, voor zowel voetgangers op de stoep als voor personen die de stoep willen opstappen goed zichtbaar zijn. Gezien het vorenstaande voldeed het paaltje aan de eisen die daaraan in de gegeven omstandigheden gesteld mogen worden, zodat van een gebrek aan het paaltje dan wel de openbare weg geen sprake is.

Onrechtmatige daad? Vooropgesteld wordt dat het enkele feit dat de Gemeente een paaltje, althans een reeks paaltjes, op de stoep van de Bulgersteyn heeft geplaatst en waarover [verzoeker] ten val is gekomen, nog niet betekent dat door de Gemeente daarmee een gevaarzettende situatie is gecreëerd. Daarbij komt dat van een voetganger, in een stad als Rotterdam, de nodige oplettendheid mag worden verwacht, zeker bij het oversteken van de straat en het betreden van de stoep. [Verzoeker] was echter afgeleid door de oefening van de ME en was tevens vlak voor de val druk om zich heen aan het kijken om te zien waar een restaurant gevestigd was, waar [verzoeker] had afgesproken. Die oplettendheid mag zeker worden verwacht van de voetganger die niet bekend is met de situatie ter plaatse, zoals in het geval van [verzoeker], die in Gorinchem woonachtig is en nog niet eerder op de Bulgersteyn geweest was.

Een en ander lijkt een ongelukkige samenloop van omstandigheden en voor het aannemen van aansprakelijkheid van de Gemeente is in de gegeven omstandigheden meer nodig. Te denken valt aan de situatie dat ter plaatse meerdere mensen over een van de paaltjes ten val zijn gekomen waarmee de Gemeente ook bekend was en dat zij desondanks geen maatregelen heeft getroffen en besloten heeft om de paaltjes te handhaven, hoewel deze al geruime tijd geen redelijk doel meer dienden in verband met de realisatie van het terras door de horecagelegenheid.

[verzoeker] heeft weliswaar gesteld dat meerdere mensen ten val zijn gekomen over de bewuste paaltjes op de Bulgersteyn, maar dit is door de Gemeente gemotiveerd betwist. Dat betekent dat niet vast dat, met uitzondering van [verzoeker] en [S.], er ook andere personen ten val zijn gekomen over de paaltjes en voorts dat de Gemeente hiermee ook bekend was. De door [verzoeker] overgelegde schriftelijke verklaringen maken dit niet anders, nu de juistheid daarvan door de Gemeente is betwist en deze niet onder ede zijn afgelegd. Aan die verklaringen komt dan ook geen volledige bewijskracht toe. Om te kunnen vaststellen of de paaltjes op de stoep van de Bulgersteyn hebben geleid tot een gevaarzettende situatie, met welke situatie de Gemeente ook bekend was, is verdere bewijslevering noodzakelijk zijn. Bovendien zal nader onderzocht moeten worden wanneer meerbedoelde horecagelegenheid het terras gerealiseerd heeft en of van de Gemeente in de gegeven omstandigheden verlangd had mogen worden dat zij eerder tot verwijdering van die paaltjes was overgegaan omdat die immers geen redelijk doel meer dienden. Voor dat nadere onderzoek en die verdere bewijslevering leent de onderhavige deelgeschilprocedure zich echter niet.

Het vorenstaande leidt ertoe dat bij deze stand van zaken de Gemeente evenmin op grond van artikel 6:162 BW aansprakelijk gesteld kan worden voor het ongeval.

 Alsmede om daarbij de kosten als bedoeld in artikel 1019aa lid 1 Rv te begroten en de Gemeente te veroordelen tot betaling daarvan. Op grond van artikel 1019aa van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering worden de kosten door de rechter begroot waarbij de redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking worden genomen. Of deze kosten redelijk zijn hangt ervan af of de kosten in redelijkheid zijn gemaakt en of de hoogte van de kosten redelijk is. Door [verzoeker] is wel verzocht om toewijzing van de kosten ex artikel 1019aa, maar door hem is geen onderbouwing gegeven van de omvang ervan. Deze kosten worden begroot op het bedrag van de inmiddels verschenen proceskosten, zijnde een bedrag van € 78,00 aan vastrecht en (2 punten á € 250,00) € 500,00 aan salaris gemachtigde.

De rechtbank zet duidelijk uiteen waarom geen sprake is van gebrekkige opstal dan wel onrechtmatige daad. Die uiteenzettingen lagen voor de hand, gevalletje “nooit geschoten altijd mis”, klein risico en geen kans op kostenveroordeling, dus maar een deelgeschil.