Weggesprongen betonspijker in oog medebewoner, geen aansprakelijkheid

rechtbank ‘s-Gravenhage 16 mei 2012, LJN: BW7278
In studentenhuis wordt door vier studenten, waaronder verzoeker en verweerder 1 (zijn aansprakelijkheidsverzekeraar Univé is verweerder 2), kerstversiering aangebracht. Als verweerder 1 betonspijker in betonnen muur probeert te slaan, komt die in oog verzoeker terecht. De rechtbank wordt verzocht om voor recht te verklaren dat verweerders gehouden zijn de schade te vergoeden.
Gelet op de omstandigheden van het geval en met toepassing van de criteria van het Kelderluik-arrest, oordeelt de rechtbank dat niet onrechtmatig is gehandeld. Het verzoek wordt afgewezen, waarbij de kosten worden begroot op ruim drieduizend euro.

Het valt (inderdaad) niet goed in te zien dat het slaan van een betonspijker in een betonmuur onrechtmatig is jegens een medebewoner.

4. De beoordeling
Aansprakelijkheid
4.1. De vraag of [verweerder sub 1] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [verzoeker] dient te worden beantwoord met inachtneming van alle omstandigheden van het geval. In het bijzonder dient daarbij te worden getoetst aan de mate van waarschijnlijkheid waarmee niet-inachtneming van de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid kan worden verwacht, de hoegrootheid van de kans dat daaruit ongevallen ontstaan, de ernst die de gevolgen daarvan kunnen hebben en de mate van bezwaarlijkheid van de te nemen veiligheidsmaatregelen. In het kader van de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid speelt de kenbaarheid van het gevaar een rol.

4.2. Naar het oordeel van de rechtbank is van onrechtmatig handelen van [verweerder sub 1] geen sprake. Daarvoor is allereerst van belang dat [verweerder sub 1] deugdelijk materiaal heeft gebruikt. Ter zitting heeft [verzoeker] immers erkend dat [verweerder sub 1] betonspijkers heeft gebruikt bij het ophangen van de kerstverlichting. De kans dat ten gevolge van het wegspringen van de spijker [verzoeker] oogletsel zou oplopen is, mede gezien de afstand van circa 2 meter, zo gering dat [verweerder sub 1] daarop niet bedacht hoefde te zijn. Om die reden kan van [verweerder sub 1] ook niet worden verlangd dat hij voor dit risico zou waarschuwen. Van [verweerder sub 1] kon niet worden verlangd dat hij de door [verzoeker] genoemde voorzorgsmaatregelen nam. Op hem rustte onder de gegeven omstandigheden niet de verplichting om de anderen de kamer uit te sturen alvorens de spijker in het beton te slaan. Ook een waarschuwing aan [verzoeker] om voldoende afstand te houden was niet aan de orde, nu [verzoeker] zich op het moment dat het ongeval zich voordeed op een afstand van circa 2 meter van [verweerder sub 1] bevond. Een algemene waarschuwing om op te letten is niet aan de orde nu tussen partijen niet in geschil is dat [verzoeker] heeft staan toekijken en er derhalve mee bekend was dat [verweerder sub 1] de spijker in het beton zou gaan slaan.

4.3. Het voorgaande leidt ertoe dat de rechtbank het verzoek van [verzoeker] afwijst.

Het voorwaardelijk tegenverzoek
4.4. Ten aanzien van het voorwaardelijk tegenverzoek van [verweerders] oordeelt de rechtbank dat aan de behandeling van dit verzoek niet wordt toegekomen, nu uit het bovenstaande is gebleken dat [verweerders] niet aansprakelijk zijn voor de schade van [verzoeker] als gevolg van het ongeval, waarmee niet is voldaan aan de voorwaarde, waaronder het tegenverzoek is ingesteld.

Kosten
4.5. Ingevolge artikel 1019aa Rv dient de rechtbank de kosten bij de behandeling van het verzoek aan de zijde van de persoon die schade door dood of letsel lijdt te begroten, ook als het verzoek wordt afgewezen. Dit is alleen dan anders indien de deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld. Nu de zaak inhoudelijk is behandeld en het verzoek niet is afgewezen op grond van artikel 1019z is van een volstrekt onnodig of onterecht ingestelde procedure geen sprake. De rechtbank zal dus overgaan tot begroting van de kosten van deze procedure.

4.6. Mr. Van der Wouden voert aan € 2.261,41 aan kosten te hebben gemaakt, waarbij de kosten van (de voorbereiding van) de zitting nog dienen te worden opgeteld. Daarbij is hij uitgegaan van 9 uur à € 205,– per uur, 3% aan kantoorkosten en 19% aan BTW. [verweerders] hebben tegen de hoogte van de kosten niet afzonderlijk bezwaar gemaakt.

4.7. Gezien de aard van de zaak, komt de aan de zaak bestede tijd de rechtbank niet onevenredig voor. De kosten zullen worden vermeerderd met 4 uur voor de (voorbereidingstijd voor) zitting en het door [verzoeker] betaalde griffierecht van € 71,–. Dit betekent dat de rechtbank de kosten van deze procedure zal begroten op € 3.337,49 (inclusief BTW).

5. De beslissing
De rechtbank

5.1. wijst af het verzoek,

5.2. begroot de kosten van dit verzoek aan de zijde van [verzoeker] op € 3.337,49 (inclusief BTW).

Deze beschikking is gegeven door mr. J.L.M. Luiten en in het openbaar uitgesproken op 16 mei 2012, in tegenwoordigheid van de griffier.