Werkneemster valt van de trap, terwijl zij een bureaustoel naar boven sjouwt. Werkgever aansprakelijk o.g.v. art. 7:658 BW.

Rechtbank Noord-Holland, 7 maart 2017
Werkneemster (filiaalchef) vraagt aan haar baas, (directeur) van (verweerder 1), om vervanging van de bureaustoelen voor (verzoekster) en (collega). (Directeur) levert de nieuwe bureaustoelen af via de achterdeur van de vestiging. Zonder aanwijzing is (directeur) vervolgens vertrokken. Omdat de stoelen volgens (verzoekster) en (collega) in de weg stonden, besloot (verzoekster) deze via de trap naar boven te tillen. (Verzoekster) valt vervolgens van de trap. Zij loopt hierbij ernstig letsel aan haar linkervoet en linkerarm op.
Verzoek Rechtbank
(Verzoekster) verzoekt de kantonrechter:(1) te verklaren voor recht dat (verweerder 1) -als rechtsopvolgend werkgever- aansprakelijk is voor de materiële en immateriële schade die (verzoekster) lijdt en nog zal lijden als gevolg van het bedrijfsongeval dat haar is overkomen, en dat (verweerder 2) gehouden is de uitkering, die zij uit hoofde van de verzekeringsovereenkomst met (verweerder 1), verschuldigd is, rechtstreeks aan (verzoekster) te betalen; Vaststaat dat het ongeval (verzoekster) is overkomen in de uitoefening van haar werkzaamheden. (Verweerder 1) is daarom –als rechtsopvolgend werkgever– op grond van art. 7:658 BW in beginsel aansprakelijk voor de door (verzoekster) ten gevolge van het ongeval geleden schade, tenzij (verweerder 1) aantoont dat zij de in lid 1 van bedoeld artikel genoemde verplichtingen is nagekomen.

Voor de beoordeling is niet van belang wie uiteindelijk de oude bureaustoelen in het halletje, achter de scheidingswand bij de trap heeft geplaatst. Immers, uit de door (verweerder 1) in het geding gebrachte schriftelijke getuigenverklaring van (collega) blijkt dat de stoelen hoe dan ook in de weg stonden. Gelet hierop, is het logisch dat (verzoekster) en (collega) zich afvroegen wat er met de stoelen gedaan moest worden.

Zelfs als (directeur) tegen (verzoekster) en (collega) gezegd zou hebben dat ze de oude stoelen buiten mochten zetten, dan is dit een onvoldoende instructie, nu hier geen toezicht op werd gehouden en ook geen tijdstip is genoemd waarbinnen de stoelen dan zouden moeten worden buitengezet. Zelfs indien wordt uitgegaan van de stelling van (verweerder 1), dat (directeur) ‘heel duidelijke’ instructies had meegegeven, dan is deze stelling te summier onderbouwd, nu niet is gesteld aan wie de instructies precies zijn gegeven –aan (verzoekster) en/of (collega)?– en wat er precies is gezegd.

Gelet op het voorgaande moet worden geoordeeld dat (verzoekster) heeft voldaan aan haar stelplicht als bedoeld in art. 7:658 BW –(verzoekster) heeft als werkneemster schade geleden in de uitoefening van haar functie– en op grond van alle voornoemde feiten en omstandigheden moet worden geoordeeld, dat (verweerder 1) als opvolgend werkgever verantwoordelijk moet worden gehouden voor de –op zichzelf onverstandige– actie van (verzoekster) om de stoel(en) in haar eentje via de trap naar boven te tillen. Dat (verzoekster) zelf filiaalchef was doet hier niet aan af.

Tevens is er geen sprake van een huis-tuin-en-keukenongeval. De situatie speelde zich af in de winkel en was niet gecreëerd door (verzoekster), terwijl (verzoekster) vanuit haar verantwoordelijkheid als manager van het filiaal wel handelend moest optreden. Verder sjouwt men over het algemeen thuis geen bureaustoelen.

Gelet op het voorgaande is het verzoek toewijsbaar.

(2) (verweerders) te veroordelen tot betaling van de kosten van de procedure, zoals door de kantonrechter begroot, vermeerderd met het griffierecht. Gelet op de uitslag van de procedure komen de proceskosten voor rekening van verweerders. De kosten van deze verzoekschriftprocedure worden begroot op € 5.663,88 (15 uur en 50 minuten, plus 2 uur voor de mondelinge behandeling, op basis van een uurtarief van € 250,–, vermeerderd met 5% kantoorkosten en 21% btw).

De kantonrechter is van oordeel dat deze kosten, die door verweerders (deels) zijn betwist, niet onredelijk voorkomen, noch qua hoogte noch qua onderbouwing van het aantal uren. Het gaat om een letselschadeprocedure, welke procedure als redelijk complex kan worden aangemerkt.

Uit de jurisprudentie m.b.t. art. 7:658 BW kunnen we afleiden dat de zorgplicht van de werkgever een stuk zwaarder weegt dan de eigen verantwoordelijkheid van de werknemer. Er mag namelijk niet te licht worden omgesprongen met huis-tuin-en-keukensituaties, zoals het via de trap naar boven tillen van een bureaustoel. De rechter rekent het de (directeur) van (verweerder 1) zwaar aan dat hij de bureaustoelen in een smal halletje had laten staan, geen dan wel onduidelijke instructies had achtergelaten en het overduidelijk was dat de stoelen in de weg stonden. Opmerkelijk is wel dat de rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van een huis-tuin-en-keukensituatie omdat o.a. men over het algemeen thuis geen bureaustoel sjouwt. Opvallende passage in het arrest, maar de zorgplicht van de werkgever is aldus geschonden.