Werknemer glijdt -na sluitingstijd- uit in de supermarkt. Geen sprake van uitoefening van werkzaamheden. Supermarkt is niet aansprakelijk.

Rechtbank Den Haag, 8 november 2017
In supermarkt (verweerder) laat een klant, omstreeks sluitingstijd, bij de inpaktafel een glazen pot met groente vallen. (Verzoekster), werkzaam als caissière bij de supermarkt, heeft vervolgens de gevallen artikelen opgeruimd en de vloer gedweild. (Verzoekster) is, na sluitingstijd, aan de kassa gekomen bij caissière (getuige A) om artikelen voor eigen gebruik af te rekenen. Na te hebben afgerekend, is (verzoekster) naar de inpaktafel gelopen, waarbij zij op de natte vloer is gevallen. Als gevolg van deze val heeft (verzoekster) letsel opgelopen.

(Verzoekster) stelt (verweerder) aansprakelijk. (Verweerder) heeft de aansprakelijkheid afgewezen. Na het voorlopige getuigenverhoor start (verzoekster) vervolgens een deelgeschilprocedure waarin verzocht wordt te bepalen dat (verweerder) aansprakelijk is jegens (verzoekster).

De rechtbank wijst het verzochte af: het ongeval heeft niet plaatsgevonden in de uitoefening van de werkzaamheden. Voorts geen sprake van een schending van de zorgplicht, geen gebrekkige opstal of een onrechtmatige gedraging.

Verzoek Rechtbank
(Verzoekster) verzoekt bij wijze van deelgeschil ex art. 1019w – 1019cc Rv, uitvoerbaar bij voorraad:

(1) te bepalen dat (verweerder) aansprakelijk is jegens (verzoekster) voor de ten gevolge van het ongeval geleden en nog te lijden schade;

(2) te bepalen dat (verweerde) aan (verzoekster) bij wijze van voorschot op de door haar ten gevolge van het ongeval geleden schade voldoet een bedrag van € 2.500,00;

(3) en voorts te bepalen dat (verweerder) een bedrag van € 2.500,00 als voorschot op de buitengerechtelijke kosten aan (verzoekster) voldoet dan wel een in goede justitie te bepalen bedrag;

De verklaringen van (getuige A)
(Getuige A) heeft tijdens de looptijd van deze kwestie meerdere verklaringen afgelegd: 2 consistente verklaringen in de periode kort na het ongeval en 1 verklaring onder ede, 6 jaar na het ongeval.De kantonrechter acht de eerste twee verklaringen van (getuige A) die zijn afgelegd vlak na het ongeval van doorslaggevende betekenis. De ervaring leert dat verklaringen van getuigen afgelegd vlak na het ongeval en opgemaakt in eigen bewoordingen de meest betrouwbare zijn omdat de getuigen zich het voorval dan nog goed kunnen herinneren.de kantonrechter acht de onder ede afgelegde verklaring van minder (bewijs)waarde dan de verklaringen die (getuige A) net na het ongeval heeft afgelegd: de verklaring onder ede is zo’n zes jaar na het ongeval, het geheugen van (getuige A) is door medische behandelingen aangetast en (getuige A) heeft voorafgaande aan het getuigenverhoor meermaals met (verzoekster) gesproken.

in de uitoefening van werkzaamheden’
De kantonrechter is van oordeel dat het ongeval niet heeft plaatsgevonden in de uitoefening van de werkzaamheden. Uit de verklaring van (getuige A) blijkt zonder twijfel dat het ongeval heeft plaatsgevonden nadat (verzoekster) haar werkzaamheden voor die dag had beëindigd en terwijl zij boodschappen voor eigen gebruik deed. De enkele omstandigheid dat (verzoekster) zich op dat moment (nog) op de werkvloer bevond is daartoe onvoldoende. Zij bevond zich op dat moment als klant en niet als werknemer in het filiaal van (verweerder). Geen sprake van werkgeversaansprakelijkheid aan de zijde van (verweerder).

‘goed werkgeverschap’
De vordering gegrond op art. 7:611 BW wordt door (verzoekster) niet nader toegelicht of uitgewerkt. Indien zij meent dat (verweerde) zich niet als goed werkgever heeft gedragen, had zij gemotiveerd dienen aan te voeren op basis waarvan zij tot die conclusie is gekomen.

‘gebrekkige opstal’
(Verzoekster) stelt verder dat de opstal niet voldeed aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen omdat het stukje groente waardoor (verzoekster) gevallen is niet thuis hoort op de vloer bij een inpaktafel en er geen waarschuwingsbordjes zijn geplaatst door (verweerder).

Geen sprake van een gebrekkige opstal, aldus de kantonrechter. Immers, het is vaste rechtspraak dat de aanwezigheid van materialen op een vloer (groente) van een opstal dat opstal niet gebrekkig maken. Afwezigheid van waarschuwingsbordjes leidt evenmin tot een gebrekkige opstal. De kantonrechter is verder van oordeel dat het een feit van algemene bekendheid is dat een supermarktvloer niet steeds volledig schoon en vrij van groente(resten) is, zodat daarvoor niet apart hoeft te worden gewaarschuwd.

‘onrechtmatige gedraging’
In aansluiting op het bovenstaande is de kantonrechter van oordeel dat ook niet tot aansprakelijkheid van (verweerder) kan worden gekomen op basis van een onrechtmatige daad aangezien (verzoekster) onvoldoende heeft onderbouwd –en ook overigens niet blijkt– dat (verweerder) onrechtmatig jegens (verzoekster) heeft gehandeld.

Derhalve wijst de kantonrechter het verzoek onder (1) af. Er is sprake van een ongelukkige samenloop van omstandigheden. De overige verzoeken
-(2) en (3)- behoeven geen behandeling meer.

(4) met begroting van de kosten op € 6.670,59. (Verzoekster) heeft verzocht de kosten te begroten op € 6.670,59 bestaande een bedrag van € 3.170,59 waarbij is uitgegaan van ruim tien uur tegen een uurtarief van € 240,00 en een bedrag van € 3.500,00 (inclusief 6% kantoorkosten en 21% BTW), exclusief griffierecht.(Verweerde) heeft bezwaar gemaakt tegen het aantal uren dan wel het uurtarief: het begrote aantal uren in een procedure als de onderhavige, ook gelet op aard van de zaak, is ongebruikelijk hoog of dat het uurtarief dient te worden gematigd waarbij in acht dient te worden genomen dat reeds een voorlopig getuigenverhoor heeft plaatsgevonden.

De kantonrechter acht het gehanteerde aantal uren, voor een particuliere cliënt in een niet bijzonder complexe zaak als deze, bovenmatig en zal het aantal uren vaststellen op 7. De kantonrechter begroot de kosten dan ook op een bedrag van € 2.377,77 (7 uren x € 240,00 x 6% kantoorkosten x 21% btw, griffierecht van € 223,–).

Aangezien de aansprakelijkheid van (verweerder) voor de gevolgen van het (verzoekster) overkomen ongeval niet vast staat, is de verzochte veroordeling van (verweerder) tot voldoening van deze kosten niet toewijsbaar.

Opvallend is een (en/of het) aantal juridische grondslagen waarop de aansprakelijkheid -aan de zijde van de supermarkt- is gebaseerd: het gezegde ‘niet geschoten is altijd mis’ lijkt hier wel van toepassing.

Naast de voornaamste juridische grondslag -de vordering op grond van art. 7:658 BW, de kern van de beschikking- is natuurlijk de vordering op grond van art. 6:174 BW opmerkelijk. Het is vaste jurisprudentie dat in een supermarkt niet-verwijderd groenteafval de opstal -de supermarktvloer- niet opeens gebrekkig maakt.

Verder is natuurlijk opvallend (4) de kostenbegroting. De kantonrechter begroot de kosten op een veel minder hoog bedrag: ruim € 4.500,–, inclusief het griffierecht, minder dan het verzochte.