Rechtbank Midden-Nederland, 13 april 2022 | |
Verzoeker is in 2014 en 2016 betrokken geweest bij aanrijdingen, als gevolg waarvan hij verschillende (niet objectiveerbare) klachten stelt te hebben. In 2017 hebben een neurologische en een psychiatrische expertise plaatsgevonden.
Verweerster is de aansprakelijke verzekeraar voor het eerste ongeval en treed ook met betrekking tot het tweede ongeval op als regelend verzekeraar. |
|
Verzoek | Rechtbank |
De rechtbank wordt verzocht:
(1) voor recht te verklaren dat de klachten en beperkingen in causaal verband staan met de ongevallen uit 2014 en 2016 en dat verweerster de volledige schade moet vergoeden; |
Hoewel na neurologisch onderzoek geen afwijkingen zijn gebleken, meent de rechtbank dat duidelijk is dat de sinds het eerste ongeval geuite whiplashklachten reëel, niet ingebeeld, niet voorgewend, niet overdreven en (dus) wel plausibel zijn. Causaliteit wordt daarom aangenomen, al zij het beperkt: tot 6 juni 2017, omdat over de periode daarna (voldoende) medische informatie ontbreekt.
Causaliteit wordt niet aangenomen als het gaat om de rugklachten, nu na onderzoek is gebleken dat die niet met de ongevallen te maken hebben. Wat betreft de psychische klachten wordt aangegeven dat voor zover het gaat om de toename van die klachten (dystymie) na het eerste ongeval, er sprake is van causaliteit. Daarbij merkt de rechter op dat het relevant is dat de medische informatie aangaande de pre-existente psychische klachten wordt aangeleverd om de schade te kunnen begroten en ook voor de bepaling van de door de deskundige geduide (autonome) alternatieve oorzaken voor (het voortbestaan van) de dystymie. Verweerster moet de schade vergoeden die betrekking heeft op de als gevolg van de ongevallen ontstane whiplashklachten tot 6 juni 2017 en de als gevolg van het eerste ongeval toegenomen psychische klachten tot heden. |
(2) te bepalen dat verweerster moet meewerken aan een verzekeringsgeneeskundige expertise (en die ook moet betalen); |
Na deze uitspraak moet eerst worden gekeken of partijen er samen uitkomen. Voor een (verplichte) verzekeringsgeneeskundige expertise is het daarom nu nog te vroeg. |
(3) verweerster te veroordelen tot betaling van een aanvullend voorschot van € 200.000 voor de persoonlijke schade en € 30.000 voor de BGK; |
De precieze schadeomvang is (nog) niet duidelijk en naar de bevoorschotting moet (dus) aan de onderhandelingstafel worden gekeken.
Wat betreft de BGK: de gevorderde € 82.876,49 is in een zaak als dit echt bovenmatig. Gelet op wat al is betaald (€ 46.412,73) en de aard van de zaak acht de rechtbank een voorschot van € 10.000,00 redelijk. |
(4) verweerster te veroordelen in de kosten van de procedure (en die te begroten op € 14.227,22). |
De zaak is niet heel eenvoudig en ook best bewerkelijk, maar dat rechtvaardigt niet dat daaraan 43,5 uur is besteed, voor € 255,00 per uur exclusief kantoorkosten en btw.
Het gehanteerde uurtarief is niet exorbitant hoog, maar de kantoorkosten zijn niet meer van deze tijd. 25 uur á € 255 is redelijk voor het opstellen van het verzoekschrift (waarvan twee deelverzoeken later zijn ingetrokken) en de verdere behandeling van de zaak. |
Het is best opmerkelijk dat de rechter een causaal verband heeft vastgesteld (wat betreft de psychische klachten) terwijl tegelijkertijd niet duidelijk is wat er wat dat betreft pre-existent bij verzoeker speelde…