rechtbank ‘s-Gravenhage, 12 maart 2013, LJN: BZ7062 | |
Longklachten door inspuiten jas met spray in 2002. Aansprakelijkheid voor gevolgen inhalatie-incident erkend. Volgens de op gezamenlijk verzoek van partijen ingeschakelde deskundigen zijn huidige klachten en beperkingen geen gevolg van dit incident. Verzoeken afgewezen en kosten deelgeschil blijven voor eigen rekening. | |
Verzoek | Rechtbank |
Te bepalen dat de door [verzoekster] ervaren, in het rapport van Van den Bosch en Van Marle omschreven psychische klachten, het gevolg zijn van het [verzoekster] op 16 december 2002 overkomen inhalatie-incident. | De rechtbank stelt voorop dat partijen in gezamenlijk overleg hebben besloten tot een medische expertise, waarbij zij overeenstemming hebben bereikt over de personen van de deskundigen, te weten Van den Bosch en Van Marle, en de aan hen te stellen vragen. In een dergelijk geval geldt dat wanneer geen zwaarwegende en steekhoudende bezwaren bestaan tegen de wijze van totstandkoming of de inhoud van het rapport, het rapport door partijen tot uitgangspunt moet worden genomen voor de verdere (buitengerechtelijke) afwikkeling van de schade. Van den Bosch en Van Marle concluderen dat de psychische klachten die [verzoekster] ondervindt niet het gevolg zijn van het inhalatie-incident. [verzoekster] stelt zich op het standpunt dat deze conclusie van de deskundigen is gebaseerd op partijdige en onvolledige gegevens. Van den Bosch en Van Marle hebben in hun rapport inzichtelijk gemaakt hoe zij tot hun oordeel zijn gekomen. Hun conclusie is deugdelijk onderbouwd en vloeit voort uit de door hen in het rapport vermelde gegevens. De enkele omstandigheid dat [verzoekster] het niet eens is met die conclusie is onvoldoende om het rapport terzijde te schuiven. Als onweersproken staat vast dat Van den Bosch en Van Marle het conceptrapport aan partijen hebben verzonden en hen in de gelegenheid hebben gesteld opmerkingen te maken en vragen te stellen. Partijen hebben van deze gelegenheid (bewust) geen gebruik gemaakt, waardoor het rapport definitief is geworden. Het maken van opmerkingen en het stellen van vragen is juist de aangewezen weg als deskundigen bepaalde relevante (medische) informatie niet in hun oordeel zouden hebben meegenomen. De kritiek die [verzoekster] thans uit, had zij daarom moeten uiten toen zij daartoe door de deskundigen in de gelegenheid werd gesteld. Op grond hiervan gaat de rechtbank aan de thans geuite bezwaren van [verzoekster] voorbij. Er is geen reden om af te wijken van het oordeel van de deskundigen. Het verzoek ligt daarmee voor afwijzing gereed. |
Delta Lloyd en Comforta te veroordelen een voorschot op de door [verzoekster] geleden schade te voldoen ad € 100.000,–. | Dit verzoek wordt afgewezen, omdat in dit deelgeschil niet is vast komen te staan dat de psychische klachten van [verzoekster], en daarmee de schade, het gevolg zijn van het inhalatie-incident. |
De kosten van deze procedure aan de zijde van [verzoekster] te begroten en Delta Lloyd en Comforta te veroordelen tot betaling van deze kosten. | Ook als het verzoek op grond van artikel 1019z Rv wordt afgewezen, dient de rechtbank de kosten van deze procedure te begroten op grond van artikel 1019aa Rv. Dit is alleen dán anders indien de deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld. Daarvan is naar het oordeel van de rechtbank sprake. Deze beslissing lag zo voor de hand dat het indienen van het verzoek volstrekt onterecht dient te worden geoordeeld. Nu de kosten bij de behandeling van het verzoek daarom niet voor vergoeding in aanmerking komen kan begroting van deze kosten achterwege blijven. |
De conclusie van de door gezamenlijke partijen ingeschakelde deskundigen dat de klachten en beperkingen geen gevolg zijn van het inhalatie-incident is volstrekt duidelijk. Het is dus logisch dat de ongefundeerde kritiek op deze conclusie geen doel treft en de deelgeschilprocedurekosten voor eigen rekening blijven.