Rechtbank Gelderland, 12 juli 2018 | |
In deze kwestie staat vast dat een militair voertuig met oplegger achterop het voertuig van (verzoeker) is gebotst. Ten aanzien van de exacte toedracht van de achteropaanrijding verschillen partijen van mening. De rechtbank wijst het verzoek tot vaststelling van de aansprakelijkheid aan de zijde van het Ministerie af: (verzoeker) heeft onvoldoende onderbouwd dat het militaire voertuig de norm van art. 19 RVV heeft geschonden. | |
Verzoek | Rechtbank |
(Verzoeker) verzoekt dat de kantonrechter zal vaststellen dat:
(1) het Ministerie aansprakelijk is voor de gevolgen van het aan (verzoeker) overkomen ongeval; |
(Verzoeker) stelt zich op het standpunt dat hij het militaire voertuig ruim van tevoren -7 à 8 kilometer voor het ongeval- had ingehaald en dat hij vervolgens op de rechterbaan en vóór het militaire voertuig is gaan rijden. Toen (verzoeker) voor een naderende file remde, is het militaire voertuig achterop hem gebotst.
Het Ministerie stelt zich echter op het standpunt dat (verzoeker) het militaire voertuig pas veel later heeft ingehaald en dat (verzoeker) -direct na de inhaalmanoeuvre- hard heeft geremd waardoor de afstand tussen het militaire voertuig en de voorligger in korte tijd ernstig werd verkleind. De stelplicht en de bewijslast van de stelling dat het militaire voertuig onvoldoende afstand heeft gehouden om zijn voertuig tijdig tot stilstand te kunnen brengen, rust op (verzoeker). Het enkele feit dát het militaire voertuig achterop (verzoeker) is gebotst, rechtvaardigt niet het vermoeden dat eerstgenoemde te weinig afstand heeft gehouden en reeds daarmee het bepaalde in art. 19 RVV heeft geschonden (HR 13 april 2001, LJN AB1065). Uit het voorgaande volgt dat (verzoeker) onvoldoende heeft onderbouwd dat hij al ruim voordat het ongeval plaatsvond voor het militaire voertuig reed, laat staan dat (verzoeker) heeft onderbouwd dat de bestuurder van het militaire voertuig de norm van art. 19 RVV heeft overschreden. Het verzoek tot vaststelling van de aansprakelijkheid van het ministerie zal dan ook worden afgewezen. |
(2) de kosten van de deelgeschilprocedure voor rekening van het Ministerie dienen te komen. | (Verzoeker) heeft nagelaten een kostenoverzicht over te leggen. Dat betekent dat de kosten van de deelgeschilprocedure niet kunnen en zullen worden begroot.
Het ministerie heeft verzocht (verzoeker) te veroordelen in de kosten van de procedure. Het bepaalde in art. 289 Rv is echter in de deelgeschilprocedure niet van toepassing. |
Opvallend is natuurlijk dat (verzoeker) verzoekt om het Ministerie -als potentiële aansprakelijke partij- te veroordelen in de kosten van de deelgeschilprocedure, maar dat (verzoeker) heeft nagelaten om aan te tonen welke kosten zij dan heeft moeten maken. Beoordeling van deze kosten is dan ook onmogelijk.
Het Ministerie verzoekt ex. art. 289 Rv -de in het ongelijk gestelde partij ‘kan’ worden veroordeeld in de proceskosten- (verzoeker) te veroordelen in de proceskosten. Dat is echter -o.b.v. art. 1019aa lid 3 Rv- niet mogelijk.