Notice: Function _load_textdomain_just_in_time was called incorrectly. Translation loading for the broken-link-checker domain was triggered too early. This is usually an indicator for some code in the plugin or theme running too early. Translations should be loaded at the init action or later. Please see Debugging in WordPress for more information. (This message was added in version 6.7.0.) in /home/p19396/domains/wetdeelgeschillen.info/public_html/wp-includes/functions.php on line 6114
Toedracht noodlottig ongeval is onduidelijk: deelgeschilprocedure leent zich niet voor nadere bewijsvoering. – Wet Deelgeschillen

Toedracht noodlottig ongeval is onduidelijk: deelgeschilprocedure leent zich niet voor nadere bewijsvoering.

Rechtbank Rotterdam, 14 april 2017
In de vroege morgen van (datum ongeval) zijn de heren (A) en (B) aan boord gegaan van het binnenvaartschip (naam schip), eigendom van (verweerder). (A) is kapitein van het betreffende schip en directeur van (verweerder). (B) is sinds een maand in dienst als stuurman bij (verweerder). In de vroege morgen van (datum ongeval) is (B) te water geraakt en overleden. Er zijn geen (stille) getuigen van het voorval. Inspectie SZW komt na onderzoek tot de conclusie dat er geen sprake is van een causaal verband tussen een overtreding van de Arbeidsomstandighedenwetgeving en de oorzaak van het ongeval. Desalniettemin stelt (verzoekster), de weduwe van (B), (verweerder) o.g.v. art. 7:658 BW jo. art. 6:108 BW aansprakelijk.
Verzoek Rechtbank
Verzoekster) heeft op de voet van art. 1019w Rv verzocht om, voor zover mogelijk:(1) te verklaren voor recht dat (verweerder) aansprakelijk is voor de schade die voortvloeit uit het ongeval wijlen (B) overkomen op (datum ongeval) en aan (verzoekster) voor zich en als vertegenwoordigster van het gezin van de nabestaanden dient te vergoeden de schade reeds geleden en nog te lijden, materieel en immaterieel,

(2) te bepalen dat (verweerder) gehouden is bij wijze van voorschot op de schadevergoeding aan (verzoekster) te betalen een bedrag van € 25.000,- of een bedrag als de kantonrechter in goede justitie redelijk acht,

In deze kwestie staat, zonder verder bewijs, niet vast dat (verweerder), althans (A), verzuimd heeft (B) te wijzen op zijn verplichting zijn zwemvest aan te trekken op een moment c.q. onder omstandigheden dat (verweerder), althans (A), dat wel had moeten doen. Sterker nog, er staat niet eens vast of (B) het zwemvest al dan niet droeg op het moment dat hij te water geraakte.

Bij deze stand van zaken is naar het oordeel van de kantonrechter bewijslevering dan ook geïndiceerd al dan niet in combinatie met een gerechtelijke plaatsopneming. Derhalve dringt de vraag op of er in het kader van deze deelgeschilprocedure ruimte is een of meer bewijsopdrachten te verstrekken en eventueel een gerechtelijke plaatsopneming te gelasten, zoals overigens ook door (verweerder) ter mondelinge behandeling voorgestaan.

Gegeven het doel van de deelgeschilprocedure -bevorderen van de buitengerechtelijke onderhandelingen- dient de rechter steeds van geval tot geval te beoordelen of de verzochte beslissing voldoende aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst kan bijdragen. Aldus moet de investering in tijd, geld en moeite afgewogen worden tegen het belang van de vordering en de bijdrage die een beslissing aan de totstandkoming van een minnelijke regeling kan leveren. In het algemeen zal de aard van deze deelgeschilprocedure zich daarom verzetten tegen (uitvoerige) bewijsvoering al dan niet in combinatie met een gerechtelijke plaatsopneming.

In dit geval ziet de kantonrechter geen aanleiding om af te wijken van dat uitgangspunt.

Tot dat oordeel heeft bijgedragen dat voor de hand ligt dat in het kader van die bewijsvoering niet alleen (A) maar eventueel ook andere personen (inspecteurs van de Inspectie SZW, de schouwarts of betrokken politieagenten) gehoord moeten worden. Zo zal onder meer duidelijk moeten worden of (B) op het moment dat zijn stoffelijk overschot werd gevonden, een reddingsvest droeg. Daarnaast zou een gerechtelijke plaatsopneming voorgesteld kunnen worden, onder meer om te kunnen beoordelen wat het zicht is vanuit de stuurhut op het voorschip, waar (B) vermoedelijk te water is geraakt. Met het houden van een dergelijke gerechtelijke plaatsopneming is de nodige tijd en daarmee gepaard gaande kosten gemoeid. In dat kader is tevens nog van belang dat het binnenvaartschip in gebruik is, met welke omstandigheid dus rekening gehouden zal moeten worden bij het plannen van een gerechtelijke plaatsopneming, waarbij ook nog geldt dat het schip in of in de buurt van Rotterdam moet liggen.

Al met al zou derhalve het verstrekken van een of meerdere bewijsopdrachten en het gelasten van een gerechtelijke plaatsopneming teneinde duidelijk te krijgen of (verweerder) hier jegens (verzoekster) aansprakelijk is voor de schade naar verwachting leiden tot een zodanig uitvoerige procedure, met alle daarmee gepaard gaande hoeveelheid tijd, kosten en moeite, dat dit zich niet verhoudt met de aard van de onderhavige deelgeschilprocedure.

Het door (verzoekster) sub (1) en (2) verzochte wordt dan ook afgewezen.

 3) te bepalen dat (verweerder) gehouden is (verzoekster) een bedrag van € 10.000,– (excl. BTW en verschotten) aan buitengerechtelijke kosten ad € 10.000,– te vergoeden en op grond van art. 1019aa Rv de gerechtelijke kosten van (verzoekster) te begroten, en te bepalen dat (verweerder) gehouden is om deze gerechtelijke kosten aan (verzoekster) te vergoeden en te bepalen dat deze bedragen binnen zeven dagen na betekening van deze uitspraak moeten worden voldaan en dat hierover zonder nadere aanzegging wettelijke rente verschuldigd zal zijn. Uit de parlementaire geschiedenis bij art. 1019aa Rv volgt dat ook als het verzoek wordt afgewezen, de kosten van de procedure dienen te worden begroot ténzij deze volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld. Die laatste situatie doet zich hier voor. Immers, (verweerder) heeft voorafgaand aan de procedure de gemachtigde van (verzoekster) kenbaar heeft gemaakt op inhoudelijke gronden te menen niet aansprakelijk te zijn voor de gestelde schade, zodat (verzoekster) in redelijkheid had kunnen bevroeden dat het zou aankomen op (uitvoerige) bewijslevering, waarvoor deze procedure zich naar haar aard niet leent.

De kosten van de procedure worden dus niet begroot, nu de procedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld.

In deze kwestie is de beoordeling van de aansprakelijkheid te complex voor een deelgeschilprocedure: de aard van deze deelgeschilprocedure verzet zich tegen (uitvoerige) bewijsvoering, onder meer door het horen van een aantal personen, al dan niet in combinatie met een gerechtelijke plaatsopneming. Dat kost dermate veel tijd, geld en moeite en daar is de deelgeschilprocedure niet voor bedoeld.