Rechtbank Gelderland, 19 augustus 2020 | |
8-jarige komt bij een turnles, bij oefening aan de brug ongelijk, ten val. Zij loopt polsletsel op. Haar wettelijke vertegenwoordigers starten een deelgeschilprocedure op, om aansprakelijkheid aan de zijde van de turnvereniging te bewerkstelligen. De rechtbank komt de conclusie dat er geen aansprakelijkheid is ex art. 6:162 BW / art. 6:170 BW. | |
Verzoek | Rechtbank |
(Verzoekers) verzoekt de rechtbank:
(1) te bepalen dat (verweerder sub 1) (volledig) aansprakelijk is voor de gevolgen van het ongeval, meer specifiek i.v.m. het gebruik van te dunnen veiligheidsmatten. |
Aan een turnles is in het algemeen een bepaalde mate van gevaar verbonden. Niet ieder risico op letsel kan worden uitgesloten. De enkele mogelijkheid van een ongeval als verwezenlijking van een aan een turnoefening inherent gevaar laat het handelen van de trainer nog niet in strijd zijn met de zorgplicht.
(verweerder sub 1) heeft veiligheidsmaatregelen genomen: 4 matten van 5cm dik. De vraag is aldus of dit voldoende was of dat (trainster) geheel van de oefening af had moeten zien. Er is een verschil tussen de opstelling in wedstrijd en in training. Daarnaast is de lesstof geschikt voor 8-jarigen (en de geringe lengte van minderjarige maakt dit niet anders). De minderjarige heeft de oefening 2x per week voor de duur van 30 minuten geoefend. Minderjarige beheerste de oefening goed. Minderjarige kon de oefening zelfstandig uitoefenen, waarbij trainster wel in de buurt bleef. Hoe groot daadwerkelijk het risico op letsel was, is en blijft onduidelijk. Dat minderjarige haar val met haar polsen heeft opgevangen, betekent niet zonder meer dat van trainster verwacht had mogen worden dat zij een dergelijk gevaar had moeten voorzien. Afwijzing van het verzoek. Niet kan worden vastgesteld dat dit risico dusdanig groot was dat van een redelijk handelend en bekwaam trainster verwacht had mogen worden dat zij van oefening zou hebben afgezien. |
(2) de kosten van dit deelgeschil te begroten en (verweerders c.s.) te veroordelen tot betaling van deze kosten. | (Verzoekers) begroten de kosten op € 8.057,30 (23,9 uur x € 270,–/€225,– x 6% kantoorkosten x 21% BTW).
De rechtbank acht het aantal uren en de gehanteerde tarieven redelijk. Aldus begroting conform opgave. Er is, gelet op het niet vast staan van de aansprakelijkheid, geen aanleiding voor een kostenveroordeling. |
Mooie, overzichtelijke uitspraak van de rechtbank, met name voor wat betreft de vraag wat een redelijk handelend en bekwaam trainster, onder dezelfde omstandigheden, had moeten doen. De overwegingen m.b.t. de kosten van het deelgeschil zijn opvallend, nu (klaarblijkelijk) verweerders c.s. niet inhoudelijk zijn ingegaan op de kostenbegroting. Onder meer de kantoorkosten worden toegewezen.