LJN: BR0309, Rechtbank Breda 4 juli 2011, 233020 / HA RK 11-62
Uit het rapport van [deskundige] blijkt dat [verzoekster] een “vermijdende en aanpassende persoonlijkheid met sterke neiging tot externalisatie en structuur zoeken in haar omgeving” heeft (pagina 12 rapport) bij een “gestagneerde kinderlijke emotionele ontwikkeling”, die er samen met een daaraan gekoppelde ziektewinst (geen financiële winst, maar een die gericht is op het krijgen van aandacht) toe leiden dat zij het ongeval niet op een normaal te verwachten wijze heeft verwerkt. Bij letselschade wordt ruim toegerekend. Indien sprake is van klachten die hun oorzaak vinden in de persoonlijkheid van een benadeelde maar die zonder ongeval niet zouden zijn ontstaan, dient schade die het gevolg is van die klachten als gevolg van het ongeval aan de aansprakelijke partij te worden toegerekend. Zie onder meer T. Hartlief, Letselschade en toerekening naar redelijkheid, VR 1995, nr. 6, p. 161 e.v. en de daar genoemde jurisprudentie. Anders evenwel dan [verzoekster] betoogt, blijkt uit het rapport van [deskundige] niet zonder meer dat de door haar tegenover de deskundige gepresenteerde klachten van verwardheid in het hoofd, snelle vermoeidheid, hoofdpijn, geheugen- en concentratieproblemen en stemmingswisselingen een uiting zijn van de verwerkingsproblematiek en derhalve zonder ongeval niet zouden zijn ontstaan. Uit het antwoord op vraag 8 dient mogelijk te worden opgemaakt dat deze klachten ook zonder het ongeval zouden zijn ontstaan omdat deze – los van het ongeval – een uiting zijn van disbalans tussen het moeilijk nee kunnen zeggen (persoonlijkheidsproblematiek) en spankracht. Anderzijds blijkt niet duidelijk uit het rapport of sprake is van beperkingen. Uit het antwoord op vraag 8 dient waarschijnlijk te worden opgemaakt dat er geen beperkingen bestaan op het vakgebied van de psychiater, maar dit sluit niet uit – het antwoord op vraag 5 lijkt daarop te wijzen – dat er niettemin sprake is van ongevalsgerelateerde beperkingen. Al met al is het rapport van [deskundige] op deze punten onvoldoende duidelijk. |
|
Vanwege de voornoemde onduidelijkheden heeft de rechtbank behoefte aan nadere deskundige voorlichting door [deskundige] en mogelijk andere deskundigen. Naar het zich laat aanzien zou met dergelijke voorlichting een aanzienlijke investering in tijd, geld en moeite gepaard gaan. Voorts is het gelet op de overige te verwachten geschilpunten in deze zaak op voorhand twijfelachtig of dergelijke voorlichting ertoe zou leiden dat partijen in staat zijn om buiten rechte tot een minnelijke regeling van hun geschil te komen. Naar het oordeel van de rechtbank verdraagt deze voorlichting/bewijsvoering zich daarom in dit geval in onvoldoende mate met de aard van de deelgeschilprocedure die gericht is op een snelle beslissing waarmee partijen in staat zijn om buiten rechte verder te onderhandelen over de vergoeding van de schade.Partijen zijn het erover eens dat de redelijke kosten als bedoeld in artikel 1019aa Rv EUR 3.178,89 (12,35 uur maal een uurtarief van EUR 257,40) bedragen, te vermeerderen met het door [verzoekster] betaalde griffierecht van EUR 258,00. De rechtbank zal deze kosten daarom begroten op EUR 3.436,89. |
De lastige zaken: niets lichamelijks te vinden maar ofwel de eigen en normale persoonlijkheid ofwel een bijzondere reactie op het ongeval, laten zich niet eenvoudig met een deelgeschil oplossen en gaan dus het “gewone” traject in. Wel weer € 3.500,– voor de belangenbehartiger…