Rechtbank Limburg 21 april 2021 | |
Verzoekster komt ten val doordat zij met haar fiets tegen een trottoirband kwam en uit balans raakte. Ze stelt hiervoor de gemeente aansprakelijk in de hoedanigheid van wegbeheerder. Er is onveilige situatie ontstaan door een niet voldoende zichtbare opstaande rand. Hiervoor is de gemeente aansprakelijk. | |
Verzoek | Rechtbank |
Verzoeker verzoekt de rechtbank:
(1) voor recht te verklaren dat de gemeente op grond van artikel 6:174 BW, dan wel artikel 6:162 BW aansprakelijk is voor de schade als gevolg van het ongeval; |
Er is geen wettelijk voorschrift of dwingend voorgeschreven norm voor het gebruik van deze trottoirband. Er wordt in de straat veel gebruik gemaakt van het trottoir. Fietsers hoeven niet bedacht te zijn op een opstaande rand van 3 cm. De wegbeheerder moet ervoor zorgen dat deze rand goed zichtbaar is voor de weggebruikers.
Volgens de rechtbank was het hoogteverschil voldoende zichtbaar. Niet voldoende zichtbaar was dat er een verticale opstaande rand in plaats van geheel schuin oplopende trottoirband was Verzoekster heeft voldoende onderbouwd dat er in de periode tussen de renovatie in 2016 en de aanpassing in 2019 meerdere ongevallen zijn gebeurd als gevolg van de opstaande rand van de trottoirband. Niet is gebleken dat er na de aanpassing in 2019 nog vergelijkbare ongevallen hebben voorgedaan. De opstal voldeed niet aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen. Het was voor de gemeente eenvoudig en niet bezwaarlijk om veiligheidsmaatregelen te treffen. De gevreesde olievlekwerking aan de zijde van de gemeente maakt bovenstaand oordeel in het kader van de feiten en omstandigheden niet anders. De gemeente beroept zich op eigen schuld, omdat verzoekster er niet vanuit mocht gaan dat er geen hoogteverschil zou zijn. Omdat het gevaar niet lag in het hoogteverschil (maar juist in de opstaande rand) kan deze stelling niet slagen. De gemeente heeft onvoldoende onderbouwd dat verzoekster een verkeersovertreding heeft begaan door op de stoep te fietsen. |
(2) de kosten van rechtsbijstand van verzoekster te begroten (€ 4.846,60) en te beslissen dat verweerders in deze kosten (hoofdelijk) worden veroordeeld.
Dit alles uitvoerbaar bij voorraad. |
De gemeente en Achmea hebben de gevorderde kosten niet betwist en de rechtbank is van oordeel dat de kosten in redelijkheid zijn gemaakt. Nu de aansprakelijkheid vaststaat zullen de gemeente en Achmea worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 4.846,60. |