Rechtbank Noord-Holland, 18 februari 2021 | |
Verzoeker heeft op 17 januari 2020 zijn dochter aangetroffen in een met bloed besmeurde woning nadat zijn dochter een hersenbloeding heeft opgelopen. Kort daarvoor zou verweerder zijn dochter in hulpeloze toestand hebben achtergelaten. Door zijn dochter op die manier aan te treffen stelt verzoeker psychische klachten te hebben opgelopen. Een verklaring voor recht wordt afgewezen omdat niet aan het relativiteitsvereiste van artikel 6:163 BW is voldaan. | |
Verzoek | Rechtbank |
Verzoeker verzoekt (…) dat de kantonrechter bij beschikking:
(1) bepaalt dat verweerder aansprakelijk en draagplichtig is voor het aan hem toegebracht letsel, (2) verweerder veroordeelt tot betaling van € 2.500,- aan immateriële schadevergoeding; |
(1)(2) Verzoek afgewezen. Toedracht staat niet vast. Als de toedracht wel vast zou staan dan ontbreekt relativiteitsvereiste. De geschonden norm moet strekken tot bescherming van het belang van verzoeker en zijn schade moet binnen het bereik van de bescherming van die norm vallen. Het gestelde onrechtmatig handelen van verweerder betreft het handelen in strijd met een zorgvuldigheidsnorm en geen overtreding van een verkeers- of veiligheidsnorm. |
(3)verweerder veroordeelt in de kosten van het verzoek van € 1.500,- en het griffierecht van € 308,-. | (3) Geen begroting kosten omdat verzoeker verweerder ten onrechte voor de schade aansprakelijk heeft gehouden. |
In deze casus had de rechter de zaak kunnen afdoen met de mededeling dat er geen ruimte is voor nadere bewijslevering. De rechter gaat echter verder dan dat, doordat hij de gestelde (en dus niet bewezen) toedracht ook toetst aan de relevante wetsartikelen.