Rechtbank Limburg, 11 maart 2022 | |
Verzoeker is op 11 januari 2016 betrokken geweest bij een aanrijding tussen twee auto’s. Verzoeker heeft voor de erkenning van de aansprakelijkheid een getuigenverklaring gebruikt. Die getuige zou achter niet onafhankelijk zijn geweest. De erkenning van de aansprakelijkheid door ASR is daar wel op gebaseerd. ASR wordt op grond van de derogerende werking van de redelijkheid en billijkheid niet gehouden aan de erkenning van de aansprakelijkheid. Voor de beoordeling van de (tegen)verzoeken is in de deelgeschilprocedure geen ruimte. | |
Verzoek | Rechtbank |
Verzoeker verzoekt dat de rechtbank (…):
(1) bepaalt dat verweerder sub 1 en ASR op grond van artikel 6:162 BW juncto artikel 15 RVV 1990 juncto artikel 7:954 BW aansprakelijk zijn voor de materiële en immateriële schade die verzoeker als gevolg van het verkeersongeval d.d. 11 januari 2016 heeft geleden en nog zal lijden; (2) verweerder sub 1 en ASR veroordeelt tot betaling van een aanvullend voorschot (…) € 25.000,00, (…); (3) bepaalt dat verweerder sub 1 en ASR gehouden zijn medewerking te verlenen aan een (…) neurologische expertise; |
(1) (2) (3) afgewezen
Getuige heeft in zijn verklaring aangegeven dat hij geen niet in relatie staat tot verzoeker. ASR heeft verzoeker en getuige met elkaar op een foto gezien op sociale media. De rechtbank gaat mee in de toelichting van ASR dat het zeer onwaarschijnlijk is dat verzoeker iedereen kende behalve de getuige. Getuige was niet vermeld op schadeaangifteformulier. Er kunnen geen verstrekkende gevolgen verbonden kunnen worden aan de aanvankelijke erkenning van aansprakelijkheid door ASR. Er zijn zo veel twijfels gerezen dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is om ASR thans aan haar aanvankelijke erkenning van aansprakelijkheid te houden.
|
(4) de kosten van deze procedure begroot en verweerder sub 1 en ASR veroordeelt tot betaling van deze kosten en het griffierecht. | (4) Afgewezen. Deelgeschil is volstrekt onterecht ingesteld. ASR heeft in het voortraject om opheldering gevraagd. Het had voor verzoeker ook duidelijk moeten zijn dat het verzoek geen kans van slagen had. |
Tegenverzoek
ASR en verweerder sub 1 verzoeken de rechtbank te verklaren voor recht dat verzoeker onrechtmatig heeft gehandeld jegens hen en dat hij gehouden is de daardoor veroorzaakte schade te vergoeden, alsmede verzoeker te veroordelen tot terugbetaling van de reeds aan hem betaalde voorschotten en de voldane materiële voertuigschade. |
De rechtbank is van oordeel dat dit tegenverzoek niet thuishoort in een deelgeschilprocedure, maar in een bodemprocedure. De rechtbank ziet niet hoe een toewijzing van het tegenverzoek zou kunnen bijdragen aan het totstandkomen van een minnelijke regeling. Anders dan ASR en [verweerder sub 1] betogen, kan het tegenverzoek niet worden gezien als het verlengde van een verzoek om vast te stellen dat geen aansprakelijkheid bestaat. Het tegenverzoek gaat veel verder. Daarin wordt immers verzocht om onrechtmatig handelen van [verzoeker] vast te stellen en hem te veroordelen tot terugbetaling van reeds gedane betalingen. Het tegenverzoek zal dan ook op grond van artikel 1019z Rv worden afgewezen. |
De rechter geeft de voorkeur aan waarheidsvinding….De rechtbank komt niet toe aan een beoordeling op de grond het gestelde bedrog, maar ziet voldoende reden in het ‘bedrog’ rondom de getuige om asr niet te houden aan eerdere aansprakelijkheidserkenning.