Rechtbank Limburg, 6 december 2017 | |
Conclusie expertise: lage rugklachten zonder medisch objectiveerbare lichamelijke afwijkingen. De rechtbank oordeelt dat er wel degelijk sprake is van een (juridisch) causaal verband. |
|
Verzoek | Rechtbank |
Verzoekt te bepalen dat klachten en beperkingen een gevolg zijn van het hem overkomen ongeval | De whiplashredenering kan ook toepassing vinden in zaken waarin andersoortige medische klachten bestaan waarvoor geen objectief-medische oorzaak is aan te wijzen.
Waar het om gaat, is dat het bewijs van het oorzakelijk verband geleverd kan worden, ook als een specifieke, medisch aantoonbare verklaring voor de klachten ontbreekt en dat in zoverre het ontbreken van die medische causaliteit door de veroorzaker van het ongeval niet aan de gelaedeerde kan worden tegengeworpen. Dat tegelijk met het plaatsvinden van het auto-ongeluk maar overigens geheel los daarvan de rugklachten zijn ontstaan door de scoliose, is bovendien dermate onaannemelijk dat, aangezien een nadere onderbouwing ontbreekt, de rechtbank aan deze betwisting voorbij zal gaan. De rechtbank zal beoordelen of er sprake is van klachten die reëel, niet ingebeeld, niet voorgewend en niet overdreven zijn. Vervolgens zal worden beoordeeld of er sprake is van causaal verband tussen de klachten en het ongeval. De rechtbank heeft geen aanwijzingen dat de klachten zijn ingebeeld, voorgewend of overdreven zijn. Voor het ongeval had betrokkene geen rugklachten. Een dag na het ongeval heeft betrokkene zich gemeld bij de huisartsenpost met kneuzingen van en pijn in zijn lage rug. Niet betwist is, dat het ongeval tot de aanwezige klachten kan hebben geleid. De rechtbank concludeert dan ook dat de klachten die sinds het ongeval bestaan reëel zijn en dat een andere, exclusieve oorzaak ontbreekt, |
(2) alsmede (verweerder) te veroordelen tot rechtstreekse vergoeding daarvan en van de kosten van de procedure. | De belangenbehartiger van (verzoeker) geeft aan dat de door hem opgevoerde advocaatkosten kunnen worden beperkt tot 20 uur advocaatkosten en dat hiervoor met uurtarieven van € 297,– (voor A) en uurtarieven van € 245,– (voor B) gerekend kan worden. (Verweerder) voert verweer tegen de advocaatkosten: het uurtarief is te hoog en het in rekening brengen van een zo hoog tarief is als specialist niet te rijmen met het aanvankelijk hoge aantal in rekening gebrachte uren.De rechtbank acht de uurtarieven -nu dit aantal beperkt wordt tot 20- aanvaardbaar voor advocaten die in letselschade gespecialiseerd zijn. De rechtbank acht het, gelet op de overgelegde urenspecificatie, bovendien aannemelijk dat de advocaten van (verzoeker) 20 uur hebben besteed, en zal 10 uur toerekenen aan het hoogste tarief en 10 uur aan het andere tarief.
Nu de aansprakelijkheid van (verweerder) voorts niet ter discussie staat, zal (verweerder) tevens worden veroordeeld tot betaling van voornoemde kosten. |
Tijdens de beoordeling van dit geschil zijn er 2 zaken die niet in geschil zijn: ten eerste dat (deskundige A) geen medisch objectiveerbare afwijkingen heeft kunnen constateren die met het ongeval samenhangen en ten tweede dat (verzoeker) sinds het ongeval pas rugklachten ondervindt.
De rechtbank past de whiplashdoctrine toe, anders http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBAMS:2017:1538