Aanrijding voetganger (door rood) en auto (door groen): 50%

Rechtbank Den Haag
Voetganger (verzoeker) steekt een drukke weg over, liep daarbij door een rood uitstralend verkeerslicht en liep niet precies over het zebrapad. De bestuurder van een auto zag de voetganger te laat waardoor een ongeval ontstond. Overeenkomstig art. 185 WvW wordt 50% van de schade van verzoeker toegekend. Verzoek om een aanvullend voorschot wordt afgewezen. Buitengerechtelijke kosten en kosten deelgeschil worden begroot.
Verzoek Rechtbank
Verzoeker verzoekt de rechtbank bij wijze van deelgeschil ex artikel 1019w van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad en naar de rechtbank begrijpt:

(1) voor recht te verklaren dat de bestuurder geheel aansprakelijk is voor de door verzoeker ten gevolge van het ongeval geleden schade;

(2) te bepalen dat de bestuurder en Achmea gehouden zijn alle door verzoeker als gevolg van het ongeval geleden schade volledig te vergoeden;

Allereerst lenen de voorgelegde verzoeken zich voor een deelgeschilprocedure. Er is geen sprake van het voorleggen van het gehele geschil en nadere bewijslevering is niet nodig. Er is wel sprake van vastgelopen onderhandelingen. Het geschil zal dan ook inhoudelijk behandeld worden.

(1)+(2) Het geschil wordt aan de hand van art. 185 WvW behandeld. Er kan niet worden vastgesteld dat de bestuurder niet eerder had kunnen remmen dan hij heeft gedaan. Daarnaast was het gedrag van verzoeker – hij stak over terwijl het verkeerslicht rood was – niet zo onwaarschijnlijk dat de bestuurder hier geen rekening mee hoefde te houden. Er kan daarom geen beroep gedaan worden op overmacht.

Ook  kan niet worden vastgesteld der geen sprake van aan opzet grenzende roekeloosheid. Achmea heeft namelijk onvoldoende onderbouwd dat verzoeker zich ervan bewust was dat er sprake was van een zeer aanzienlijk gevaar dat hij zou worden aangereden.

Gelet op het bovenstaand kan verzoeker in ieder geval aanspraak maken op 50% van de schade die hij naar aanleiding van het ongeval heeft geleden.

Ter zake de causale verdeling kan gezien de feiten en omstandigheden ervan worden uitgegaan dat de bestuurder niet te hard heeft gereden, dat de bestuurder door groen reed en met gepaste snelheid de voetgangersoversteekplaats heeft benaderd. Er is verder niet gebleken dat er sprake was van aan de bestuurder toe te rekenen omstandigheden die aan het ontstaan van het ongeval hebben bijgedragen. Het ongeval is in overwegende mate toe te rekenen aan het handelen van verzoeker. Hij is immers door rood licht overgestoken op een druk kruispunt terwijl het donker en regenachtig was. Daarbij liep hij niet niet precies over het zebrapad en tussen stilstaande auto’s. Er is bestaat daarom geen aanleiding om te komen tot toerekening van een hoger percentage dan 50% van de schade van verzoeker.

Gezien de mate van verwijtbaarheid aan de zijde van verzoeker ziet de rechtbank ook in het geval van de billijkheidscorrectie geen aanleiding om meer dan 50% van de schade van verzoeker toe te kennen.

(3) te bepalen dat Achmea binnen veertien dagen na de datum van deze beschikking aan verzoeker aanvullend een voorschot op de geleden schade moet betalen van € 75.000,– dan wel een in goede justitie te bepalen bedrag; (3) Er is geen inzicht gegeven in de totale omvang van de schade. Daarbij komt dat verzoeker betrekkelijk kort voor het ongeval in procedure twee andere ongevallen is overkomen. Er is onvoldoende informatie voorhanden om het causale verband tussen de gestelde klachten (en de daarmee samenhangende arbeidsongeschiktheid) en het ongeval in procedure te beoordelen. Een nader voorschot kan niet worden beoordeeld, waardoor het verzoek om een aanvullend voorschot wordt afgewezen.
(4) te bepalen dat de bestuurder en Achmea binnen veertien dagen na de datum van deze beschikking aan de advocaat van verzoeker voldoet (a) een bedrag van € 10.221,48 als vergoeding voor openstaande buitengerechtelijke kosten, althans een op dat bedrag te bepalen voorschot en (b) een bedrag van € 7.500,–, te vermeerderen met het griffierecht, als te begroten bedrag van de kosten van deze procedure. (4)(a) De kosten van de voormalig belangenbehartiger à € 5.366,35 incl. btw (17,74 uur tegen een uurtarief van € 250,- ex. btw) komen de rechtbank niet onredelijk over. Een bedrag van € 2.683,18 (€ 5.366,35 x 50%) wordt toegekend, mits verzoeker aantoont dat deze kosten voor zijn eigen rekening zijn gekomen. Het verzochte bedrag van de huidige belangenbehartiger à 4.855,13 wordt in zijn geheel niet onderbouwd. De rechtbank gaat uit van een totaalbedrag van € 1.500,-, wat neerkomt op een bedrag van € 750,- (€ 1.500 x 50%).

(4)(b) In het petitum heeft de huidige belangenbehartiger een bedrag van € 7.500,- verzocht aan kosten deelgeschil. In het verzoekschrift werd een begroting van € 3.236,75 (10 uur tegen een uurtarief van € 250,- ex btw, 7% kantoorkosten en 21% btw) genoemd, waarvan de rechtbank uit gaat. Achmea zal worden veroordeeld tot betaling van  € 1.770,38 (€ 3.236,75 + € 340 aan griffierecht x 50%).