Rechtbank Midden-Nederland 25 juni 2014 | |
Verzoekster loopt door de gang van het pand van werkgever. Deze gang is pas gedweild en dus glad er staat geen waarschuwingsbord. Verzoekster komt ten val en breekt pols en verzwikt enkel. | |
Verzoek | Rechtbank |
een beslissing te nemen over de schuldvraag met betrekking tot het bedrijfsongeval van 11 mei 2011 en te oordelen dat Beweging 3.0 en Goudse ieder voor zich, maar ook hoofdelijk, aansprakelijk zijn voor alle gevolgen van het bedrijfsongeval en gehouden zijn de als gevolg van het ongeval geleden en nog te lijden schade van [verzoekster] te vergoeden; | De kantonrechter is van oordeel dat Beweging 3.0 door niet te (laten) waarschuwen voor het feit dat een vloer in haar pand glad kan zijn als gevolg van schoonmaakwerkzaamheden (dweilen), niet heeft voldaan aan de in het eerste lid van artikel 7:658 BW genoemde zorgplicht. Een vloer die (net) gedweild is en daardoor nat is, kan glad zijn. Voor de gevaren daarvan dient gewaarschuwd te worden. De gladheid van de vloer als gevolg van de dweilwerkzaamheden in combinatie met het ontbreken van een waarschuwing (in de vorm van een waarschuwingsbordje) hebben het ongeval veroorzaakt. De omstandigheid dat Beweging 3.0 de schoonmaakwerkzaamheden uitbesteedt (en om die reden niet aansprakelijk zou kunnen worden gehouden), kan aan [verzoekster] niet worden tegengeworpen, omdat het niet relevant is in de verhouding tussen [verzoekster] als werkneemster en Beweging 3.0 als werkgever. Het betreft hier immers een keuze van Beweging 3.0 en komt zodoende voor haar rekening. Ook de omstandigheid, wat daarvan verder ook zij, dat “een keer is vergeten” een (uitklapbaar) waarschuwingsbordje te plaatsen, kan niet tot de conclusie leiden dat Beweging 3.0 wel aan haar zorgplicht heeft voldaan.De gevorderde hoofdelijkheid ten aanzien van de aansprakelijkheid wordt afgewezen. Artikel 7:954 levert geen zelfstandige grond op voor aansprakelijkheid van een verzekeraar ten opzichte van een benadeelde. Aan het artikel kan slechts de bevoegdheid van een benadeelde worden ontleend om rechtstreeks van de verzekeraar betaling te vorderen van datgene dat degene die voor de schade aansprakelijk is uit hoofde van de verzekeringsovereenkomst van de verzekeraar te vorderen zou hebben. |
te beslissen dat een voorschot op het smartengeld van € 5.000,00 alsmede de vergoeding van de buitengerechtelijke kosten van € 4.428,10 aan [verzoekster] moet worden betaald; | Ten aanzien van de omvang van het voorschot overweegt de kantonrechter als volgt. Smartengeld vormt een naar billijkheid vast te stellen vergoeding voor het niet in vermogensschade bestaande nadeel dat is geleden door een persoon die als gevolg van een gebeurtenis waarvoor een ander aansprakelijk is, (lichamelijk) letsel heeft opgelopen (artikel 6:106 BW). Bij de begroting dient rekening te worden gehouden met alle omstandigheden van het geval, waaronder in het bijzonder de aard en ernst van het letsel, de aard van de verweten gedraging, de aard van de aansprakelijkheid en de gevolgen daarvan voor de betrokkene.De kantonrechter acht voldoende aannemelijk dat ter zake van smartengeld tenminste een bedrag van € 5.000,00 toewijsbaar geoordeeld zal worden. Het gevraagde voorschot zal daarom worden toegewezen.De kantonrechter overweegt als volgt. Het is redelijk dat [verzoekster] gezien het haar overkomen ongeval kosten maakt, waaronder kosten van rechtsbijstand. Hoewel de omvang van de schade op dit moment nog niet vaststaat, beperkt deze zich niet tot een bedrag van € 2.460,24. De schadeopstelling bevat een tweetal PM posten, te weten het verlies arbeidsvermogen en kosten voor huishoudelijke hulp. Ondanks dat Beweging 3.0 een bedrag van € 3.205,87 aan door [verzoekster] gemaakte kosten heeft vergoed aan haar, is geen overeenstemming bereikt over de aansprakelijkheid. Duidelijk is dat daartoe in ieder geval buitengerechtelijke kosten zijn gemaakt. De kantonrechter acht deze kosten niet zodanig hoog, in aanmerking genomen het toewijsbaar geoordeelde voorschot op het smartengeld, het reeds door Beweging 3.0 betaalde bedrag, alsmede de nog te bepalen omvang van het verlies aan verdienvermogen en kosten van huishoudelijke hulp, dat deze niet redelijk zijn. De kantonrechter zal de gevorderde vergoeding van de buitengerechtelijke kosten dan ook toewijzen. |
te beslissen dat Beweging 3.0 en Goudse in de kosten van het deelgeschil worden veroordeeld. | De onderhavige zaak betreft naar het oordeel van de kantonrechter een voor wat betreft de omvang en complexiteit ervan beperkt en overzichtelijk deelgeschil. Het aan het deelgeschil bestede en opgegeven aantal uren is daarmee naar het oordeel van de kantonrechter niet in overeenstemming. De met de opstelling van het verzoekschrift en de verdere behandeling van de zaak gemoeide, redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW zullen door de kantonrechter dan ook worden begroot op 20 uren tegen het in het verzoekschrift genoemde tarief van € 206,80, te vermeerderen met 21% BTW, derhalve op € 4.136,00 te vermeerderen met 21% BTW en met het door [verzoekster] betaalde griffierecht van € 77,00. |
Niet onlogische beslissing, een bordje een keer vergeten kan gebeuren, maar leidt dan (dus) tot aansprakelijkheid van de verzekerde (niet van de verzekeraar)